[23 juli 1988 - Nummer 29]
Ter zake
Het geschepte papier van de uitnodiging liegt niet om de sjiek van het partijtje: op 24 juli zal, zoals eerder gemeld. Fleur Bourgonje de eerste Betje Wolff Prijs in het Noordhollandse Middenbeemster in ontvangst nemen. ‘Een erfgename van de onafhankelijke geest van Betje,’ schrijft Wim Zaal namens de jury, die behalve hem zelf als secretaris nog twee leden telt: Emmy van Overeem en Doeschka Meijsing. Het verraste de laatste zéér rapport en uitnodiging in haar postvakje bij Elsevier aan te treffen: Meijsing, teruggekeerd van een korte vakantie na een vermoeiende periode als jurylid voor de AKO Literatuur Prijs, weet zich pertinent níéts te herinneren van een toezegging om daarnaast ook nog zitting te nemen in de jury van een andere literaire prijs. Zulke vermenging van functies zou ook tot oneigenlijk gebruik van de Betje Wolff Prijs kunnen leiden: als een troostprijs voor afgevallen AKO-kandidaten, vindt Meijsing, die onder de slachtoffers de bijna genomineerde Kristien Hemmerechts noemt als een geschiktere kandidaat voor de Wolffprijs dan de zo door Zaal in het jury-rapport geprezen uitverkorene. Het kan zijn dat Doeschka Meijsing een brief van de gemeente Beemster over de benoeming ten onrechte heeft aangezien voor een drukwerk dat geen verdere interesse wekte, en het kán eveneens zijn dat Zaal haar als Elsevier-collega om namen heeft gevraagd, tijdens of voorafgaand aan een redactievergadering, maar dat neemt niet weg dat haar ‘onbereikbaarheid’ waarop Zaal zich beroept niet langer dan tien dagen geduurd kan hebben en hier derhalve een impertinente, óncollegiale streek geleverd is. Zo beziet Doeschka Meijsing de zaak althans. Haar boosheid slaat Zaal in het geheel niet uit het lood: ‘Het moet
een misverstand zijn. Doeschka herinnert zich immers wél dat we over de kandidaten hebben gesproken, alleen niet dat ze toegezegd heeft om in de jury te gaan zitten.’ De opstelling van het juryrapport is inderdaad buiten Doeschka Meijsing om gegaan, bevestigt Zaal, die elke boze opzet verre van zich wijst. Oók collega Emmy van Overeem kreeg het rapport niet te zien, ‘want die is al drie weken onbereikbaar, wegens huiselijke omstandigheden. Nee, nee, belt u haar maar niet, dat heeft echt geen zin.’
Kunstboeken zijn behalve bij de reguliere boekwinkels veelal ook in een steeds ruimer wordend assortiment verkrijgbaar bij de catalogi-afdelingen van musea. Tot verdriet van de Nederlandse Boekverkopersbond, die op instigatie van verontruste leden aan die oneerlijke concurrentie een eind wil maken. Over welke machtsmiddelen de geassocieerde boekverkopers beschikken, wil NBB-secretaris Arie Doeser liever nog niets zeggen, ‘want we houden onze maatregelen nog even achter de hand.’ De eerste stap in de oorlogvoering is het aanvragen van gesprekken met betrokken wethouders, aan wie moet worden duidelijk gemaakt dat musea hun subsidiegelden oneigenlijk besteden aan commerciële activiteiten. Is het niet zo dat museale boekwinkels meeprofiteren van de overheidsbudgetten doordat ze geen huur hoeven te betalen, en evenmin personeelskosten kennen? Voor de NBB is de zaak duidelijk: het handvest staat musea niet toe om hun boekhandelsactiviteiten uit te breiden. ‘Het is redelijk dat ze kunstboeken en catalogi verkopen die in directe relatie staan tot de collectie of lopende tentoonstellingen, maar de overheid moet zich terugtrekken uit de commerciële boekverkoop die hier en daar ongemerkt is ontstaan.’
Als ‘grote boosdoener’ valt de naam van het Rotterdams gemeentemuseum Boymans-van Beuningen. Het hoofd interne zaken De Jonge is niet erg onder de indruk van de dreigementen: ‘We kennen die klachten sinds we hier twee jaar geleden begonnen, toen stonden Rotterdamse boekhandelaren ook op hun achterste benen. Maar we zijn helemaal niet zo concurrerend: we zijn veel minder lang open dan een gewone boekhandel, en er is een extra drempel doordat het publiek drieënhalve gulden entree moet betalen. Je kunt wel boos zijn dat er wéér een aanbieder op de markt is, maar dat is in the name of the game, en het kan de kwaliteit alleen maar verhogen. Het is echt alleen maar koudwatervrees.’
Uitgeverij Kwadraat, die na het faillissement van uitgeverij Tabula de enig verantwoordelijke uitgever is van de Literaire agenda, wilde oorspronkelijk af van het ingewikkelde calendarium ervan, dat zowel het school- als het kalenderjaar bestrijkt. Het probleem wordt voortaan opgelost door een afzonderlijke ‘herfstagenda’ als supplement op de eigenlijke agenda met het gebruikelijke calendarium van januari tot december. Het gekozen thema voor volgend jaar is ‘Moord en misdaad in de letteren’, waarvoor Hans van Straten als op-het-terrein-deskundige gastredacteur is aangezocht. De bijbehorende ‘literaire herfstagenda’ bevat een compleet verhaal: Van Straten koos Sir Arthur Conan Doyles De drie studenten, dat handelt over fraude met eindexamens.
Reeds zijn de jammerklachten over het gebrek aan een Nederlandse biografieëncultuur door de feiten achterhaald, en de toekomst ziet er nog veel zonniger uit: het grootste particuliere cultuurfonds (dat jaarlijks zeventien miljoen gulden te vergeven heeft), het Prins Bernhard Fonds, bereidt een ‘biografieënproject’ voor. Namen, zowel van de aan te stellen redactiecommissie als van voorgenomen opdrachten, kunnen nog niet gegeven worden, maar de plannen zijn nagenoeg rond: het fonds zal f 300.000,- ter beschikking stellen voor het vervaardigen van tien biografieën. Daarmee neemt, anders dan voorheen, het Prins Bernhard Fonds zelf het initiatief tot de opdrachten, en kiest zowel het onderwerp als de daarvoor geschikt geachte auteur. Vooral uitgevers zullen geïnteresseerd zijn of het beschikbare budget behalve voor subsidie aan de auteurs ook bedoeld is ter subsidie van de uitgave, maar Jolien Schuurveld, hoofd externe betrekkingen, doet ook daarover liever geen nadere mededelingen: ‘Na de zomer, dan kunnen we u het precies zeggen.’
Als alles volgens plan verloopt, zal de herziene Ulysses-vertaling van de Vlamingen Paul Claes en Mon Nys in 1992 verschijnen bij uitgeverij De Bezige Bij. Claes en Nys, die al enkele hoofdstukken van hun Joyce-vertaling - ook de titel wordt, als Odysseus, vertaald - hebben ingeleverd, baseren zich op de ‘Corrected Text’ van Hans Walter Gabler, hoogleraar Engels aan de Universiteit van Munchen. Die verscheen in 1986 bij Random House en Bodley Head, nadat Joyce-kenners de beperkte ‘studieuitgave’ die eraan voorafging gunstig hadden ontvangen. Recent publiceerde de New York Review of Books een heftige aanval van John Kidd op Gablers annotaties, en ook in de Times Literary Supplement werden zware beschuldigingen geuit door Roger Shattuck en Douglas Alden. In de ingezonden brievenrubriek wordt daardoor heftiger gescholden dan ooit tevoren: ‘Ik ben bang dat tekstkritiek het slechtste boven brengt in professoren,’ merkt een der Joyce-trustees, Peter du Sautoy, stijfjes op. Du Sautoy wijst de beschuldiging van ongegeneerde winzucht bij uitgevers en erfgenamen om door middel van een nieuw-geautoriseerde editie de rechten op het werk veilig te stellen ferm van de hand. Inmiddels is de Amerikaanse uitgever Random House toch onzeker geworden. Dat Random House overweegt Gablers editie uit de handel te nemen, schrikt De Bezige Bij nu toch ook af. Tegenover De Volkskrant werd vorige week nog verklaard dat daar de nieuwe vertaling, waartoe een paar jaar geleden opdracht werd gegeven omdat die van de in 1968 gestorven John Vandenbergh aan herziening toe was, ongeacht de nu losgebarsten kritiek zou doorzetten.
Kennisname van Kidds artikel heeft Bezige Bij voorzichtiger gemaakt: ‘Het hangt er toch vanaf wat Random House doet. Als zij besluiten om de Gabler-editie uit de handel te nemen, dan is het mogelijk dat de rechten op de oorspronkelijke door Joyce geautoriseerde versie alsnog vrijkomen,’ speculeert Heleen van Wijk. ‘We wachten het nu maar eerst af. Misschien is het mogelijk om een tussenvorm te vinden, waarbij we Gabler maar gedeeltelijk overnemen.’