Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdDiny SchoutenGemeentehuis Callantsoog, 25 juni, 10.30 uur Waarnemend burgemeester Vierhout dankt zijn wethoudster met drie hoorbaardikke zoenen: ‘Wat ons betreft heeft úw comité vanmiddag de finale gewonnen.’ Het is onder leiding van mevrouw Keuning-Wagelaar dan ook prachtig gelukt om de praktische bezwaren tussen droom en daad te overwinnen, en zo komt het dat Callantsoog deze zomer behalve met de gebruikelijke festiviteiten als de kano-slalomwedstrijd, missverkiezing en openluchtconcert van de accordeonvereniging een extra vermelding krijgt in de ‘Noord-Holland Toer-In’-krant wegens een zelf uitgestippelde Poëzieroute. ‘Omdat het fijn is om met kunst om te gaan,’ voegt burgemeester nog aan zijn Elsschottiaanse toespeling toe, om er openhartig aan toe te voegen dat hij ‘het promotionele aspect’ waarlijk niet van minder groot belang acht. Een achter hem in het oog springende vlammende proclamatie, bewijst zelfs hóé groot de belangen zijn die op het spel staan: het ‘Comité Callantsoog Zelfstandig’ verkondigt daarin ‘de mobilisatie van alle krachten in de strijd tegen elke aantasting van de zelfstandigheid van Callantsoog.’ Navraag leert dat de gefiguurzaagde bijl met opschrift ‘Callantsoog Zelfstandig’ die eveneens het schoonmetselwerk van de raadszaal siert, een bewijs is van de handvaardigheid van de hoogste klassen van de lagere school. Ook de wethoudster spreekt in poëzie: ‘Er zullen dagen komen dat gedichten op de trottoirs spelen, als kinderen, en er zullen dagen komen dat moeders tegen hun kinderen zullen zeggen: haal een pond koffie en een pak zout, en een bundeltje gedichten, een dún bundeltje, want het is het eind van de maand.’ Het blijkt de parafrase te zijn van een gedicht van de Friese dichteres Tiny Mulder, dat tijden voorspelt waarin de ‘poëzy-brükendefrou’ haar plichten verzaken zal. De utopie van huishoudens waarin geen schoon overhemd meer in de kast ligt, geen boerenkool meer op tafel komt en de koffiepot leeg blijft, wekt hilariteit onder de Callantsogers. Zó erg zal het hier toch niet worden, al krijgt even later drukker Filemieg, die zorgdroeg voor de keurige uitvoering van dertig gedichten op tekstborden van plexiglas, een standje wegens verwaarlozing van zijn echtgenote. Het etentje wordt daarom aan mevrouw Filemieg aangeboden, ‘dan kunt u eindelijk eens samen eten met uw man.’ Het gedicht ‘Na de storm’ van de Callantsoger dichter en oud-diplomaat M. Mourik heeft als nummer dertien een toepasselijk plaatsje gekregen bij de ingang van het VVV-bosje. Het openingsgedicht van de wandelof fietsroute is voor het VVV-kantoor geplaatst. Met het wegscheuren van de eromheen geplakte landkaart verricht Mourik de opening. Achterbergs ‘Cartering’ is een suggestie van mevrouw Achterberg, die bezwaar maakte tegen de oorspronkelijke keuze van ‘Standbeeld’, een gedicht dat zij té intiem vond om zomaar langs de openbare weg te zetten. Alle andere gekozen dichters of hun erven hadden geen bezwaar om hun gedichten deze zomer ‘op de trottoirs te laten spelen’, en zo is nu Toon Hermans' gedichtje ‘Oud’ te vinden voor het bejaardentehuis (‘Leven is nog zo iets anders/dan alleen een rikketik/'k heb ook mensen jong zien worden-/in een enkel ogenblik’), Speenhoffs ‘Ambtenaar’ voor het gemeentehuis (‘Haasten vond hij minderwaardig/Voor zijn ambtenaarsfatsoen/Pijpjes rookend, lijntjes trekkend/Ging hij rustig met pensioen’) en Geerten Gossaerts ‘De bader’ in de buurt van de opgang naar het strand. Het binnen de gemeentegrenzen vallende badgehucht Groote Keeten is met tien gedichten in de route opgenomen, waaronder, ter wille van de zomergasten, de Duitse vertaling van Henriëtte Roland Holst-van der Schalks ‘De zachte krachten zullen zeker winnen in 't eind’. ‘Een daad van geloof,’ prijst dichter-diplomaat Mourik de initiatiefnemers, ‘die zich om het eens bijbels te zeggen als dienaren der gemeente hebben uitgezonden om in heggen en steggen het poëtische woord te verkondigen.’ Zelf betoont Mourik zich ongelovig in een overwinning van de poëzie op de massacultuur, ‘tenzij dichters zich als kijkdieren tentoonstellen, zoals bij Poetry International of tijdens Nachten van de Poëzie, maar zo hóórt het natuurlijk niet.’ Mourik noemt uit eigen ervaring ‘bittere feiten’: ‘Als een uitgever van een dichtbundel duizend exemplaren drukt en er driehonderdvijftig verkoopt, dan is hij in zijn nopjes, maar het tékent toch hoezeer de dichtkunst zich in de belangstelling van weinigen mag verheugen.’ De spreker heeft thuis een boek in de kast, wel zevenhonderd bladzijden dik, waarin geprobeerd wordt te definiëren wat poëzie is. In een kort kwatrijn van eigen hand blijkt hij het zelf korter te kunnen zeggen. Regel één, ‘Wat dichten toch wel is?’ krijgt daar in regel drie het antwoord: ‘Het is het vullen van gemis.’ Vooralsnog lokt de Europa-finale, en dat plezier gunt Mourik zijn gehoor van harte: ‘Ook mij kunt u vanmiddag aantreffen achter de kijkkast.’ Het naderend middaguur doet de aanwezige echtgenoten hun vrouw aansporen tot vertrek naar het fornuis, de buitenspelende gedichten komen later wel. ‘Boven Schoorldam begint de Westfriese nuchterheid,’ waarschuwde de wethoudster nog. Haar gelijk wordt bewezen in de twijfels van een Callantsoogse:’ 't Zal nog een verschriklijk eind lopen zijn, denk.’ |
|