Nogal wat halve-garen
Niet geweten dat Lijsje Lorresnor een zeer Bergens boek is: het ontstond uit verhalen die mevrouw J. Selleger-Elout (1875-1957) hoorde van haar Bergense dienstbode. Evenmin geweten dat Winnie-the-Pooh-vertaalster Toos Blom al evenzeer deel uitmaakte van het literair klimaat van het ‘bezielde’ kunstenaarsdorp Bergen (N.H.).
De beknoptheid van Querido's letterkundige reisgids van Nederland, waar in het bestek van drie bladzijden slechts aan Bergens ‘major poets’ - Gorter, Adama van Scheltema, Roland Holst en Lucebert - aandacht gegeven kon worden, wordt goedgemaakt door de schets die Willem van Toorn schreef op verzoek van de Bergense Openbare Bibliotheek, het Kunstenaarscentrum Bergen en het A. Roland Holst Fonds. Van Toorn presenteert ‘Er moeten nogal wat halvegaren wonen’; Schrijvers in en over Bergen (Querido, 109 p., f 22,50) bescheiden: als iets tussen een studie over het literaire Bergen en een literaire wandeling in. De grappige titel is ontleend aan een brief van Nescio: ‘Ken je Bergen binnen? Een urbaan plaatsje, met twee aardige hotelletjes bij de ruïne, tal van koekebakkers & sigarenwinkels en zelfs een vrij goeie “middelbrow” boekwinkel. Er moeten nogal wat halve-garen wonen, maar die zie je niet. Een niet al te banale drukte van zomergasten.’ Van Toorn zwalkt genoeglijk door het urbane plaatsje, telkens stilstaand, zoals hij zijn lezers aanraadt te doen, bij gedichten, prozafragmenten en gesproken herinneringen die het aanzicht van historische plekken als ‘De Verbrande Pan’ ontroerend maken. De ‘jonge kunstenaarskolonie’ Bergen blijkt zich van andere kunstenaarsdorpen als Barbizon, Worpswede, Sint Martens Lathem of, in Nederland, het Noordhollandse Laren te onderscheiden doordat de schilders werden gevolgd door literatoren, maar natuurlijk werd ook hier de grootse natuur verheerlijkt in de dorpskroeg. Van Toorn maakte dankbaar gebruik van de overgeleverde dorpsroddel, die vooral in de jaren veertig en vroege jaren vijftig welig tierde, toen diverse schrijverscoterieën er hun logeeradresjes hadden. Van Toorns schets overstijgt echter de petite histoire als hij, schrijvend over de
familie Kouwenaar, door emoties wordt overmand: ‘Het is wonderlijk voor een latere lezer, zich te realiseren dat op dezelfde plaats in het landschap waar aan het begin van de eeuw de grote vernieuwer van de Nederlandse poëzie werkte aan zijn socialistische epos Pan, net voor en tijdens de tweede wereldoorlog een aantal ontmoetingen de kiem zou leggen voor wat de tweede grote omwenteling in de poëzie zou worden, op een andere manier even sociaal bewogen als die van Tachtig.’
DS
Aan deze pagina werkten mee: Atte Jongstra, Diny Schouten, Judith Staghouwer en Hans Schoots