Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Particulier of universeel denken
| |
WortelsFinkielkraut schrijft de geschiedenis van dit verdwijnen van een onderscheiden intellectuele cultuur. Een geschiedenis die hij laat beginnen met de romantische reactie op het beschavingsideaal van de Verlichting. In de achttiende eeuw predikten de filosofen van de Verlichting de bevrijding van de mens uit de traditionele kluisters van kerk en staat. Mensen moesten zich, leerden zij, niet langer laten leiden door wat autoriteiten hun voorschreven, maar zelf denken. ‘Sapere aude’ noemt Kant de wapenspreuk van de Verlichting, ‘durf te denken’. Vrijheid van denken vormde voor hem de sleutel tot het kennen van de waarheid en een leven in rechtvaardigheid. Idealiter zou menselijk gedrag de uitdrukking moeten zijn van een autonome wil, want alleen die wil is goed. En slechts de vrije associatie van zulke willen, leerde Rousseau, rechtvaardigde instituties als de staat, die het individu te boven gaan en het de wet voorschrijven. De Franse Revolutie is van dit Verlichtingsdenken het concrete resultaat. Nadat echter deze revolutie in terreur en een lange reeks oorlogen ten onder is gegaan, komt er allerwegen kritiek op de ideeën van de Verlichting. Wat moeten we ons voorstellen bij een vrije mens? - is van deze kritiek de teneur. Hoe weten mensen wat zij willen, wanneer ze zijn losgemaakt van hun traditionele bindingen? De mens van de Verlichting is een abstractie. Zo'n mens bestaat niet. ‘Ik heb in mijn leven Fransen gezien. Italianen, Russen. Ik weet zelfs dankzij Montesquieu dat men Pers kan zijn; maar wat betreft de mens verklaar ik dat ik die van mijn leven nooit heb ontmoet,’ schrijft de Franse denker Joseph de Maistre. Volgens de romantici kunnen mensen niet los gezien worden van hun achtergrond. Mensen zijn geworteld in een land, een taal, een geschiedenis. Die bepalen hun handelen en hun denken. Wanneer mensen zichzelf willen leren kennen (bijvoorbeeld om te weten wat ze willen), dan dienen ze zich daarom te wenden tot deze wortels van hun existentie. Die wijzen een weg die concreet begaanbaar is, in tegenstelling tot het pad dat verlicht wordt door de illusies van een emancipatorisch denken. Tegenover het soevereine ik en de universele cultuur van het intellectuele van de filosofen van de Verlichting stelt de romantiek de determinatie door anonieme krachten: de ‘Volksgeist’, cultuur in een beperkte zin. Niet ‘Ik denk’, maar ‘Het denkt in mij’. Op één punt zijn de romantici echter eensgezind met de Verlichtingsdenkers: de afwijzing van transcendente determinaties: niet God leidt het bestaan, maar puur immanente krachten als ras, stand, afkomst, volk, taal, traditie, geschiedenis. Als dan ook in de loop van de negentiende eeuw de romantische denkwijze in Europa de leidende wordt, is dat niet in de vorm van een restauratie van het verbond van Vorst en God, maar als een vorsen naar de relatie van mens en omgeving. Een opmerkelijke conclusie van Finkielkraut is dat hij de opkomst van de menswetenschappen in de negentiende eeuw niet plaatst in de lijn van het op vooruitgang gerichte Verlichtingsdenken, maar juist ziet als resultaat van het denken dat mensen vastpint op hun achtergrond. | |
EtnocentrismeWaar deze aandacht tot en uiteindelijke verheerlijking van de eigen cultuur in Europa ten slotte op uitdraait is welbekend. Het is dan ook niet verbazend dat na de Tweede Wereldoorlog het debat over cultuur als eigen cultuur versus cultuur als universeel beschavingsideaal, dat in de negentiende eeuw voorlopig in het voordeel van de romantiek was beslist, een nieuwe ronde ingaat. De bezinning op de verschrikkingen van het nazisme blaast de oude idealen van rechtvaardigheid, waarheid, vrijheid nieuw leven in. Er staan weer personen op die vertellen dat het ideaal van beschaving gelegen is in een bevrijding van particularismen en in het streen naar universaliteit. De al uit de tijd van voor de Franse Revolutie stammende ‘rechten van de mens’ worden opnieuw actueel. De Unesco, opgericht in 1945, is voor Finkielkraut het symbool van deze herlevende geest van Verlichting. Maar ook nu blijven de tegenstemmen niet uit. En weer ziijn het de menswetenschappen - ditmaal onder aanvoering van (culturele) antropologie en sociologie - die de idee van universaliteit aantasten. Het instrument daarvoor is in de twintigste eeuw het begrip etnocentris- | |
[pagina 9]
| |
me. Niet de weigering het eigen handelen te bezien in het licht van universele waarden was volgens de antropoloog Lévi-Strauss, in een rapport geschreven in opdracht van de Unesco, de fundamentele fout van het fascisme, maar de neiging om de eigen waarden universeel te achten, anderen met deze waarden te meten en ze vervolgens te minachten. In deze neiging stond het fascisme overigens bepaald niet alleen, heel het Europese denken is doortrokken van de tendens om als universeel te beschouwen wat in feite een typisch Europese manier van denken en doen is. De rampen die zich in de twintigste eeuw over Europa (maar ook over de andere werelddelen - en vaak al langer - door het Europese kolonialisme) hebben voltrokken zijn een gevolg van de totalitaire trek van het Europese denken dat elk cultureel of politiek verschil wil terugbrengen tot een uiteindelijke identiteit - als dat niet met logica kan dan maar met geweld.
Alain Finkielkraut
JACQUES ROBERT Gevormd door dit soort analyses van Lévi-Strauss verbreidt zich in de jaren zeventig en tachtig door de westerse samenleving het denken in termen van de verschillen (‘differentie’), dat onvermoeibaar is in het aantonen van dwangmatig tot een intellectuele eenheid gebrachte eri nooit als zodanig gethematiseerde culturele verschillen. Verschillen tussen culturen, zoals de westerse cultuur en de zogenaamd primitieve culturen, maar ook verschillen binnen onze eigen cultuurkring. Er wordt aandacht gevraagd voorde cultuur van groepen die in het verleden slechts tot de marge van de westerse cultuur gerekend werden en zeker niet typerend werden gevonden voor het westerse beschavingsideaal, bijvoorbeeld de cultuur van oude stadswijken, de cultuur van de trekarbeid, de cultuur van vrouwen van de bourgeoisie, en - als allerbelangrijkste - de continu wisselende cultuur van de jeugd. Echter - hoe meer het verschil wordt gecultiveerd hoe indifferenter het wordt. Wanneer algemene waarden ontkend worden ten gunste van op zichzelf staande verschillen worden onvermijdelijk ook deze verschillen waardeloos. | |
Het westerse denkenWat tegenwoordig postmodern genoemd wordt beschrijft Finkielkraut als de cultuur van het onverschillige verschil. Daarmee is het postmodernisme voor hem dus een late (en helemaal niet zo post-) variant van de typisch ‘moderne’ romantiek. Toch is er ook verschil tussen postmodernen en romantici: de romantici bestreden het abstracte ideaal van een universele beschaving in naam van de verbondenheid met de eigen cultuur, de postmodernen kennen noch een universeel ideaal, noch een idee van verbondenheid. Cultuur is voor de laatsten slechts een oppervlakteverschijnsel. Een veelheid van vormen. Iets om mee te spelen. Voor Finkielkraut betekent dit dat - zoals hij op de laatste pagina schrijft - ‘ten slotte het barbarisme zich meester gemaakt heeft van de cultuur’. Het betoog van Finkielkraut is hier uitvoerig weergegeven, omdat ik zijn analyse scherpzinnig en belangrijk vind en hem grotendeels onderschrijf. Maar ook heb ik in de geschiedenis die hij beschrijft een bepaalde merkwaardigheid willen laten uitkomen, die eigen is aan het moderne westerse denken. Een merkwaardigheid die Finkielkraut overigens lijkt te zijn ontgaan. Ik bedoel de dubbelzinnige rol die het denken speelt in het intellectuele leven. De ondergang van het denken wordt immers niet veroorzaakt, zo blijkt, door buitenintellectuele krachten die het intellect wegdringen. Het is de ontwikkeling van het denken zelf - met name in de wetenschappen - die het doet verdwijnen. Zodra de westerse samenleving het eigen ideaal van een intellectuele cultuur begint te vormen start er een (intellectueel!) debat dat er ten slotte toe leidt dat dit ideaal van zijn voetstuk valt. Maar als het zo zit, waarom dan getreurd (zoals Finkielkraut doet!)? Dan zijn we toch verlost van een onwezenlijke illusie? Finkielkraut werpt zich op als een verdediger van de Verlichting. Zijn boek sluit aan bij verscheidene andere publikaties van de laatste jaren waarin uit onvrede over de - in veel opzichten inderdaad - dubieuze mode van het postmodernisme de idealen van de Verlichting opnieuw onder de aandacht worden gebracht. Al deze boeken lijden echter (net als de uitingen, van veel postmodernen) aan eenzelfde manco namelijk dat men zich te weinig rekenschap geeft van het feit dat wat er met het denken is gebeurd in onze eeuw het gevolg is van de ontwikkeling van het denken zelf. Wie nu een ongereflecteerd Verlichtingsideaal verkondigt plaatst zich zodoende vaak ongewild in een conservatieve hoek. Het is waar dat er een verwantschap bestaat tussen het postmodernisme en het romantisch conservatisme van de vorige eeuw, maar daarmee is niet alles gezegd. Finkielkraut wijst zelf ook op een relatie van het huidige ‘differentiedenken’ met de Verlichting: beide menen dat men vrij moet staan ten opzichte van de heersende waarden en normen. In onze tijd is echter minder duidelijk dan tweehonderd jaar geleden waartoe die vrijheid dienen moet. Maar ook Finkielkraut kan daaromtrent geen duidelijkheid verschaffen. Zijn boek eindigt met en rouwklacht, niet met een appel. | |
De verschillenVoor een goed begrip van de huidige stand van zaken met betrekking tot de cultuur is het nodig om in aansluiting bij denkers als Nietzsche en Heidegger, (zoals bijvoorbeeld de Italiaanse filosoof Vattimo doet van wiens boeken recent vertalingen in het Frans en het Engels zijn verschenenGa naar eindnoot*) de cultuur van nu niet te zien als de ondergang maar als de verwerkelijking van het westers cultuurideaal. Het ideaal van ‘leven met denken’ is verdwenen, maar slechts als ideaal. Intussen is het des te meer werkelijkheid geworden. De cultuur heeft ingang gevonden in het bestaan van alledag. Wetenschap en techniek, verbreid door onderwijs en informatiemedia hebben haar tot een deel van ieders leven gemaakt. Het is geen toeval dat het westers cultuurideaal verbleekt, juist nu dit ideaal door middel van moderne technologieën in alle hoeken van de wereld wordt geprojecteerd. Door die alomtegenwoordigheid moest wel de onverschilligheid, die er altijd inherent aan is geweest, openbaar worden. De cultuur van het intellectuele blijkt een grandioze subjectieve, maar zeer effectieve projectie. Voor wie dit eenmaal doorzien heeft is de conclusie niet ver meer dat in deze cultuur ook alles subjectief en dus betrekkelijk is. Maar hoe nu verder? Wanneer we aan de problematiek van het waarderen, die - het is ook mijn mening - zeker bestaat, een nieuwe wending willen geven dan kunnen we niet volstaan met terugkijken naar hoe het vroeger was. In plaats van terugverlangen naar een intellectueel ideaal dat zichzelf onmogelijk heeft gemaakt moeten we denk ik nuchter constateren dat ‘leven met denken’ zoals dat de afgelopen eeuwen in de westerse cultuur is gepraktizeerd, een heel betrekkelijk leven is - en vandaaruit verder denken. Maar dan wel anders. Niet op zo'n manier dat verschillen gewaardeerd worden met betrekking tot een abstract ideaal. Ook niet met onverschilligheid. Maar met een manier van denken die in de eigen betrekkelijkheid reden ziet voor de waardering van verschillen. Het is mijn overtuiging dat de kunst ons aanwijzingen kan geven voor dit soort ‘denken’. (Wat mij het meest verwijdert van Finkielkraut is daarom dat hij aan de kunst nauwelijks aandacht schenkt.) Voor de kunst immers is de conclusie dat alles subjectief is niet het einde van de illusie. Kunst kan met die constatering heel goed uit de voeten. Literatuur en theater bloeien er zelfs van op. Waar het op aankomt is de mogelijkheden die deze situatie biedt te gebruiken en je niet op te sluiten in een voorgoed illusoire werkelijkheid of weg te vluchten in irreële illusies. Deze werkelijkheid is een mogelijke. Er zijn meer werkelijkheden mogelijk. In het mogelijke vindt de kunst het wezen van de illusie. Is er verschil tussen ballet en voetballen? Ja, mam alleen voor zover ballet danskunst is. Deze kunst is zich zijn fragiel bestaan bewust en weeft daaruit zijn fascinatie. Voetballen is er puur op uit zich sterk te maken. Een voetbalwedstrijd kan je daarom, op zijn best, soms even met de werkelijkheid verzoenen, terwijl dans, als ze al iets doet, (slechts) mogelijkheden aanreikt - maar die bieden wel het meest reële perspectief in een wereld vol illusies. ■
Kees Vuyk studeerde filosofie. Hij publiceerde in Toneeltheatraal en De Revisor. Daarin verscheen (nr. 1/2, 1988) zijn essay ‘De esthetisering van het wereldbeeld.’ |
|