Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdDiny SchoutenDen Haag, Koninklijke Bibliotheek, 17 juni De Maatschappij heeft het er maar druk mee, zegt een jonge literatuurvorser tijdens de receptie. Hij schertst, maar uit zijn opmerking klinkt bezorgde ergernis over wat de laatste jaren een voorname bezigheid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde is geworden. Zoëven werd het glas geheven op de onthulling van de plaquette aan de gevel van de Haagse woning van mr. Carel Vosmaer. De bustocht naar dat nu gedenkwaardige adres, De Ruyterstraat 73, vormde het waardig besluit van een ‘studiemiddag’, waarop ook de onlangs gereedgekomen inventaris van Vosmaers belangwekkende familie-archief plechtig werd overhandigd aan 's Rijks archivaris. De onthulling kreeg in slechts luttele minuten haar beslag. Bij ontstentenis van de voorzitter van de Leidse Maatschappij (‘die is vermoedelijk in Vosmaers voetsporen naar het zuiden afgereisd, om de honderdste sterfdag op eigen gepaste wijze te vieren’) hielp bestuurslid Peter van Zonneveld de eregaste, mevrouw Vosmaer-Hudig, het blauw-velours gordijntje wegtrekken, waardoor de bescheiden tekst zichtbaar werd: ‘Hier woonde en werkte mr. Carel Vosmaer 1826-1888’. Van Zonneveld, wiens vuurdoop dit is, meldt met enige afgunst dat voorzitter Heestermans al drie steenleggingen op zijn naam heeft staan. Vanaf 1981 bezorgde ‘de Maatschappij’ welhaast ieder jaar een gevelsteen op geboorte- of sterfhuizen van beroemde auteurs. Uit de negentiende eeuw gingen Bilderdijk, Kneppelhout, mevrouw Bosboom-Toussaint, Busken Huet en Verwey Carel Vosmaer voor. ‘Een ideale eeuw voor gedenkstenen,’ concludeert Van Zonneveld te vreden over zijn favoriete eeuw, die zelf grote mannen eerde met monumentalere standbeelden of gedenktekens. Vosmaer kreeg er bij zijn afscheid van het aardse al een, maar die ‘Vosmaerbron’ - een fontein naar ontwerp van Alma Tadema in de Scheveningse Bosjes - werd om onduidelijke redenen gesloopt. Vosmaers verdiensten als ‘centrale figuur’ in het negentiende-eeuwse culturele leven behoeven na alle lezingen daarover vanmiddag geen toelichting meer, die van de Maatschappij misschien wel, vindt Van Zonneveld. Hij kan, behalve op plaquettes, wijzen op de necrologieën die nauwgezet van ieder afgestorven lid worden bijgehouden in het Jaarboek. De woorden van de toespraak (‘het huis zal zeker niet in waarde dalen’) ontgaan de huidige bewoner, beeldend kunstenaar Auke de Vries: die heeft zich wat argwanend bij de buren aan de overzijde van de straat verschanst. Wel staat de deur van het pand uitnodigend open. De kinderfietsjes in de hal vormen De Vries' excuus waarom de daar onder Vosmaers bewoning aangebrachte muurschilderingen ‘in Pompejaanse stijl’ zich nog steeds onder kalklagen schuilhouden. Vosmaer-biograaf dr. F.L. Bastet, op wiens naam de ontdekking ervan staat, krabt ten bewijze bereidwillig aan de kalk. ‘Wie was Carel Vosmaer’ noemde Bastet zijn openingswoord, waarvan hij een pleitrede heeft gemaakt voor ‘een volstrekt ten onrechte te veel vergeten figuur’. Op Vosmaers kwaliteiten als vertaler van ‘Ilias’ en ‘Odyssee’ mag dan na het verschijnen van die van de Duitser Voss zijn afgedongen door het grapje ‘Was Vosmaer Voss maar’, in hem vinden we een ware Homo Universalis, een erudiet en virtuoos cultuurjournalist, die streed voor de maçonnieke idealen van Wijsheid, Schoonheid en Kracht. Zijn betekenis voor de Nederlandse literatuur (als degene die het opnam voor het werk van jonge literatoren als Perk, Kloos, Emants, Verwey, Paap, Van Eeden en Couperus) kan daarenboven moeilijk worden overschat. Bastet is niet de enige spreker die bij zijn aandachtig gehoor weinig vertrouwdheid veronderstelt met ‘de vader van Tachtig’. Nop Maas, wiens lezing gaat over ‘De letterkundige reputatie van Carel Vosmaer bij zijn tijdgenoten en bij het nageslacht’, weet bijna zeker dat een ter plekke gehouden enquête uit zou wijzen ‘dat slechts weinigen van u een boek van hem gelezen hebben’. De onbekendheid van nu staat in contrast met de roem van een eeuw geleden. Toen stonden vier Vosmaer-titels op de lijst van de vijfentwintig meest geliefde boeken, en werd Vosmaers reputatie voor de eeuwen verzekerd geacht. De tijdgenoot dweepte bovenal met ‘Amazone’, in welks protagoniste hij Mina Kruseman wist te herkennen; voor de moderne lezer is die sleutelroman helaas ‘alleen nog te lezen door er een kunsthistorische encyclopedie naast te leggen’. Toch zou men ook nu nog een mooie avond kunnen doorbrengen met het grappige gedicht ‘Londinias’. En zijn Flanors ‘Vlugmaren’ geen columns-avant-la-lettre, vergeleken als ze werden met Multatuli's ‘Ideën’? Bij zijn overlijden werd Vosmaer herdacht als ‘de grootste schrijver die Nederland heeft voortgebracht’, citeert Maas uit de verzamelde necrologieën. De eerlijkheid gebiedt hem eraan toe te voegen ‘dat Huet en Multatuli toen net overleden waren’. Gelukkig is het enthousiaste oordeel dat de voorzitter van de Haagse Geschiedkundige Vereniging in zijn dankwoord uitspreekt, zonder enig voorbehoud. Alleen al om de bouwkundige beschrijvingen (‘poëzie geworden wiskunst’) in ‘Amazone’ verdient Vosmaer het om herlezen te worden: ‘Hij schreef veel mooier over Rome dan Oek de Jong.’ |
|