Robert Musil
Vervolg van pagina 9
trekkelijk ernstige, om niet te zeggen plechtstatige taal. Dat is een gevolg van de veranderde houding van Ulrich.
In het eerste boek is Ulrichs houding, zoals gezegd, in alle gevallen ironisch. In verband met Walter, een jeugdvriend van wie Ulrich nu helaas vervreemd is, schrijft Musil dat zij ten opzichte van elkaar functioneerden ‘als on ontkoombare lachspiegels’. Daarvan is in het tweede boek nooit meer sprake. Agathe lijkt namelijk als twee druppels water op Ulrich, ze is zijn vrouwelijke dubbelganger, ‘de schimmige verdubbeling van zichzelf in de tegenovergestelde natuur’. Volgens Musil is dit verlangen naar een dubbelganger in het andere geslacht oeroud: ‘Het is de liefde van een wezen dat volledig op ons moet lijken maar toch een ander dan ons moet zijn.’ Ik heb, eerlijk ge zegd, mijn twijfels bij deze formuleringen. Het mag dan, gezien allerlei mythische bronnen, om een oeroud verlangen gaan, dat doet mij alleen des te sterker vermoeden dat het ook om een bijzonder regressief verlangen gaat. De ‘Geschwisterliebe’ zou er een zijn ‘zonder enige vermenging met vreemdheid en niet-liefde’, en dat lijkt mij nogal verstikkend. Bovendien leidt zo'n radicale zelfverdubbeling die ernaar streeft alles buiten te sluiten wat anders is tot een isolement dat niet anders dan haaks kan staan op de nagestreefde grenzeloosheid van de ervaring. Hoe dan ook: Agathe is voor Ulrich in elk geval niet meer, zoals Walter, een lachspiegel, maar een spiegel - en dat heeft, zoals gezegd, gevolgen voor de toon van het boek: hun ‘Heilige gesprekken’ bieden geen ruimte meer voor ironie.
Er is bij Musil sprake van een veelbetekenende paradox: hij wil en kan niet terug naar eenvoudige, zinvolle tijden, naar de organische wereld van vanzelfsprekend godsgeloof, maar wel wil hij terug naar de oertijd van de mystiek, naar ervaringen die ouder en oorspronkelijker zouden zijn dan die van de godsdiensten, voor wie de mystici altijd maar verdachte types zijn geweest. In die paradox heeft Musil zich verstrikt. Die paradox werd het gezwel dat in Der Mann ohne Eigenschaften ging woekeren toen de proefondervindelijke ontdekking van ‘de beste manieren om mens te zijn’ op hopeloze problemen stuitte: in een woekering van ontelbare ontwerpen, varianten en notities heeft de roman zijn einde gevonden zonder ook maar in de verste verte uitzicht op voltooiing te bieden.
Natuurlijk, Der Mann is ook onvoltooid gebleven door omstandigheden die weinig of niets met de conceptie van het boek te maken hebben: Musil verkeerde in een slechte gezondheidstoestand en was financieel afhankelijk van anderen. Bovendien waren de politieke ontwikkelingen hard op weg naar een duizendjarig rijk dat met Musils duizendjarige rijk van de liefde bitter weinig affiniteit vertoonde. Maar de hoofdoorzaak van de ‘mislukking’ van de roman heeft te maken met het gebrek aan levensvatbaarheid, met de mogelijke duurzaamheid, de sociale produktiviteit van de ‘andere toestand’. ‘Mystiek is verbonden met de bedoeling van een blijvende vakantie’, staat in Der Mann, maar Musil wist ook zelf dat de ‘andere toestand’ te esoterisch en krachtens haar aard te asociaal was om sociaal integreerbaar te zijn. De roman bevat hiervoor voldoende aanwijzingen, bovendien heeft Musil zich hier al in een veel eerder stadium ondubbelzinnig over uitgesproken, onder meer in een essay over de dramaturgie van de film uit 1925 en in een interview uit 1926, de moeilijkheid is alleen dat hij geen alternatief zag.
Misschien was Musil een heel eind uit de problemen gekomen als hij wat minder in mystiek en wat meer in macht en onderdrukking, alsmede de feitelijke opheffing daarvan geïnteresseerd zou zijn geweest. In deze statistisch onttoverde wereld ‘ontbreekt het de geest zelf aan geest’, constateert Ulrich ergens - en Musils analytische scherpte is daartegen het overtuigendste protest - misschien evenwel ontbreekt het de geest wel niet in de éérste plaats aan geest maar aan lichaam, aan synthetische kracht, aan het vermogen zichzelf waar te maken, ja - ik ben me de blasfemie ten volle bewust - aan enige bescheiden werkelijkheidszin.
■