Tijdschrift
Geen van de vier biografen die aan het woord komen in De Gids van mei 1988 lijkt aanhanger te zijn van de manier van biografe ren die door A.J. A Symons is ingezet. Symons schreef een biografie van Frederick Rolfe, alias Baron Corvo, een excentrieke Engelse auteur uit het fin de siècle. The Quest for Corvo vercheen in 1934. Het bijzondere aan dit boek was niet alleen de opmerkelijke levensloop van Baron Corvo, maar ook de manier waarop Symons zijn onderwerp behandelde. In dit boek treedt de biograaf zelf ook nadrukkelijk op de voorgrond. Symons geeft het verslag van zijn zoektocht naar Baron Corvo's identiteit. De biograaf moet niet louter registreren, maar ook onthullen. Hij is altijd in de eerste plaats een nieuwsgierige, dan pas wetenschapper of kunstenaar. Zo zijn ook Julian Barnes, die over Flaubert schrijft in Flaubert's Parrot en Richard Holmes, die onder anderen Shelley en Stevenson nareist in Footsteps, de eigenlijke hoofdpersonen in hun boeken. Jan Fontijn ziet dat in zijn bijdrage ‘Waarom sneed Van Gogh zijn oor af’ in De Gids duidelijk anders. Volgens hem lijkt een biograaf op de schrijver van een realistisch-naturalistische roman uit de negentiende eeuw. Op iemand als Frederik van Eeden dus, over wie hij zelf een biografie aan het schrijven is. Van de romanschrijver leert de biograaf de verteltechnische trucs, de manier waarop hij zijn materiaal kan ordenen, vormgeven en presenteren. Verder put de biograaf uit de sociologie, psychologie en de geschiedenis. Veel verder dan de negentiende-eeuwer komt ook de huidige biograaf niet in zijn verklaringen van het gedrag van zijn onderwerp. Nog steeds menen wij dat aanleg en milieu de mens bepalen. Fontijn haalt S. Dresden aan, die in zijn studie ‘De structuur van de biografie’ zegt niets van al dat verklaren te moeten hebben. Zijn grootste bezwaar is dat al dat uitleggen het
raadselachtige van ieder leven wegneemt. Fontijn gaat daar tegenin met de mededeling dat de biograaf meer weet dan zijn onderwerp, namelijk hoe dat leven zich heeft ontwikkeld en is afgelopen. Hij is juist een voorstander van het pogen om de verborgen kracht achter iemands leven te ontraadselen. Rudi Wester waarschuwt in haar stuk in De Gids voor alle haken en ogen die de bronnen voor de biograaf hebben. Allereerst noemt zij het literaire interview, dat als het goed is een minibiografie is. Maar die interviewer wil ook graag een mooi verhaal in zijn krant hebben, dus die selecteert en componeert naar eigen goeddunken het materiaal. Correspondentie is uiteraard waardevol, maar daarbij komt weer het probleem naar voren wat nou echt belangrijk is en wat alleen maar de voyeuristische, sensationeel gekleurde nieuwsgierigheid van de biograaf bevredigt. Zij bespreekt verder nog het literaire werk als bron, de persoonlijke getuigenissen en de secundaire literatuur over het onderwerp. Tot slot heft zij de vermanende vinger op tegen zichzelf: ‘De biograaf is immers zelf misschien wel de meest dubieuze bron, niemand kan hem twee à drie keer checken.’ Wam de Moor gaat in op de waardering van de biografie als literair genre. Vooral in Nederland is de biografische traditie gering. De Moor bespreekt een aantal Nederlandse biografieën: Ida Gerhardt die haar vriendin haar biografie laat schrijven uit angst voor gewroet van anderen in haar leven, en Hans Visser die tegen de wil van de nabestaanden van Vestdijk in aan het werk toog en de drie biografieën die er zijn van Couperus. Zelf schreef hij Van Oudshooms biografie en hij legt zijn drijfveren uit.
EVA COSSEE
Bij de bespreking van het tijdschrift Adem in de Boekenbijlage van 4 juni j.l. is het adres weggevallen: Adem, Prins Hendrikkade 125, 1011 AN Amsterdam. Tel. 020-24 39 37.