Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdDiny SchoutenKasteel Oost, Valkenburg, 31 mei Het verzoek is om buiten de poort te parkeren, maar het besloten binnenterrein van het elegante, geelgepleisterde kasteel-met-opstallen biedt ruimschoots plaats aan de paar auto's waarmee de geïnviteerden naar het Letterkundig Centrum Limburg ‘De Candelaer’ zijn gekomen. In de vallende avond maken de breed uitgestoelde kastanjelaars, waaraan het centrum zijn naam ontleent, het park van Kasteel Oost nog eens zo stemmig. De aristocratische ambiance - de gemeente gebruikt het ook als ‘trouwpaleisje’ - is met recht de trots van het hier in 1982 geïnstalleerde Letterkundig Centrum. Dichter-schrijver Paul Haimon (75), die van de oprichting af voorzitter is, was er bij de opening zeker van dat de Limburgse schrijvers behoefte zouden hebben aan zijn ‘huis voor ontmoetingen', dat ook voorzien zou in een archief, een bibliotheek en een museum. Inmiddels waren diverse auteurs te gast, en in het jaarverslag wordt tevreden teruggeblikt op de kerstviering. Aan de conserverende taak heeft de stichting nog niet veel kunnen doen. De vaste collectie is bij de voorlopige ontstentenis van nalatenschappen (die van Pierre Kemp ging Limburg voorbij, naar het grote zusje in Den Haag) gewijd aan boeken en knipsels van en over ‘schrijvers in Limburg’. Dat begrip wordt ruim opgevat. Bertus Aafjes, Jan Hanlo en Hermine de Graaf (‘die woont gelukkig net binnen de grens’) delen hun wat rommelige vitrines met plaatsgebondener coryfeeën als Felix Rutten en Marie Koenen. De dichteres Willy Balyon dankt haar prominente uitstalling aan haar echtgenoot Wim Balyon. Die is openhartig over de reden waarom hij als secretaris van de stichting zijn steentje bijdraagt aan het stimuleren van Limburgse letteren: ‘Ik sla mijn vrouw daarbij natuurlijk niet over.’ Dat het aantal bezoekende toeristen bescheiden blijft, nu ja, zou dat nu niet komen omdat kunst nu eenmaal elitair is? Voor avonden als deze heeft de secretaris nooit meer hoop dan op twintig, dertig mensen. De uitnodiging werd gestuurd naar vierhonderd potentiële sympathisanten. De respons blijft ook vanavond onder de tien procent. ‘Een botsing van werelden,’ merkt literator Wiel Kusters op, daarbij doelend op het scherpe contrast tussen het onderwerp van de bijzondere expositie die hij opent en de stralende kroonluchters waaronder hij zijn woorden uitspreekt. Inderdaad zou voor de tentoonstelling, Waar de dag nacht is; de steenkoolmijnen in de literatuur een bedompte ruimte passender zijn geweest. Als zoon en kleinzoon van mijnwerkers (‘Mijn handen worden slechts zwart van carbonpapier’) gedenkt Kusters met enige schuchterheid de ‘Herren der Erde’, die met direct gevaar voor eigen leven de stof opdielven die in boeken onveranderlijk wordt aangeduid als ‘zwart goud’. Op de tentoonstelling, geleend van het veel benauwder gehuisveste Literair Museum in Hasselt, is Kusters slechts door één van zijn bundels (‘Een oor aan de grond’) vertegenwoordigd, maar dat ligt aan de bewust beperkt gehouden keuze. De twee werkloze Hasseltse leraressen Nederlands Marijke Rekkers en Imelda Sleurs vonden in de sluiting van de mijn van Winterslag (31 maart 1988) de aanleiding voor deze tentoonstelling. Bij hun onderzoek stuitten zij op een verrassend groot aantal literaire werken over de mijnen; de bibliografie van de ‘beredeneerde catalogus’ telt meer dan 190 nummers. Tussen ‘Hans en Nellie ontdekken kolenland’ van Frische van Aernsbergen en ‘Germinal’ van Zola, ontbreken uiteraard niet Heijermans' ‘Glück auf’, Orwells ‘The Road to Wigan Pier’ en Jules Vernes' ‘Het zwarte goud’. Een internationale lijst, want ‘het leven van een mijnwerker in Waterschei bleek niet veel te verschillen van een kompel uit de Midlands of Pas de Calais’. Zijn aangrijpende lot: zestienurige werkdagen die vervuld werden onder de voortdurende dreiging van ontploffingen, overstromingen en instortingen, bood vanaf het allereerste begin van de industrialisering van de steenkoolwinning romantische en spannende stof voor romanciers. Uit de titels op de boekomslagen laten de verhalen zich raden: ‘Mijnramp’, ‘Een mijnwerker getuigt’, ‘Laat hun lampjes branden’, ‘Het stijgende water’, ‘Slaven van het zwarte goud’ en ‘In vlammende diepten’. Citaten eruit dienen als illustratie bij even dramatische foto's, maar het werkt natuurlijk ook andersom. De dodenlijst van de Borinage en een enkel mijnwerkersattribuut - een stofmeter, een schaftkruikje - maken bij de bezoekers nog meer emoties los. Twee bezoekers hebben kritiek: ‘Er wordt niets duidelijk gemaakt over het massale vakbondsverzet.’ Voor Imelda Sleurs is dat verwijt nieuwen onverdiend: ‘In de boeken was er geen aandacht voor.’ Toch kan ze verwijzen naar foto's van de bloedige betoging bij de sluiting van de Zwartberg, die voorkomt in Luc Beertens' dit jaar verschenen roman ‘De put’. Reacties die ze in Hasselt kreeg, van gepensioneerde mijnwerkers, maakten meer indruk op haar: ‘Ze zeggen nu dat ze altijd verzwegen hebben hoe erg het was.’ Belangstelling van dié doelgroep wordt zo een, twee, drie in het door de mijnindustrie gespaarde Valkenburg niet verwacht. ‘Die zal wel komen als de tentoonstelling straks naar Kerkrade en Heerlen gaat.’ |
|