Hoe het kunstje kunst werd
Carmiggelt in de traditie van de stukjesschrijvers
Nico Scheepmaker
Als dagelijks columnist mag ik het mij veroorloven van althans een aspect van Simon Carmiggelts schrijverschap niet onder de indruk te zijn: zijn dagelijkse produktie. Ik zeg niet dat het niks is: 6 columns per week, maar het is ook weer niet alles. Ik schrijf momenteel 33 columns per maand, en de meeste zijn langer dan Carmiggelts Kronkels.
Over kwaliteit heb ik het dus niet, alleen over kwantiteit.
De mateloze bewondering die Carmiggelt altijd ten deel is gevallen wegens zijn grote en constante produktie heb ik daarom altijd met een glimlach bekeken. Zoveel schreef hij nu ook weer niet. Die 700 à 800 woorden per dag worden door zoveel schrijvers gehaald, alleen zie je het resultaat daarvan dan een of twee keer per jaar pas terug in een boek.
Dan frappeert het niet zo.
Die Kronkel zag je elke dag weer trouw terugkeren op pagina 3, dat imponeerde de mensen. Maar zijn reële aantal arbeidsuren per week was aanzienlijk lager dan dat van een accountant, een broodbakker of een staatssecretaris. Ga maar na: Het glinsterend pantser van Simon Vestdijk telt 400 woorden per bladzij, 226 bladzijden, dus 90.000 woorden - naar beneden afgerond. Dat zijn, naar boven afgerond, 130 Kronkels. Daar schreef Simon Carmiggelt (6 x per week een Kronkel) vijf maanden over. Vestdijk schreef Het glinsterend pantser in maart-april 1956.
Ander, niet onbekend voorbeeld. Multatuli schreef Max Havelaar (238 bladzijden van tussen de 400 en 500 woorden) in 28 dagen. Ofte wel vijf Kronkels per dag. Anders gezegd: Multatuli schreef in 28 dagen tijd niet 24 Kronkels zoals Simon Carmiggelt, maar 133!
Ja maar... om elke dag opnieuw een stukje te verzinnen! Dat hoor ik ook dikwijls. Ik zeg dan altijd dat de krant elke dag vol staat met wel honderd verschillende stukken en stukjes, dus dat je wel een heel erg abominabele journalist moet zijn om moeite te hebben met het vinden van één onderwerp per dag! Ik pak nu willekeurig van de stapel de Leeuwarder Courant van 10 mei 1988, een dinsdag, de dunste krantedag van de week, en tel daarin 123 langere en kortere ‘items’. Quod erat demonstrandum...
Carmiggelt tijdens de uitreiking van de P.C. Hooftprijs, 1974
ANP
Ja maar... En daar heeft u natuurlijk wel gelijk in. Simon Carmiggelt was in de eerste plaats schrijver en pas in de tweede plaats journalist - terwijl ik me juist in de eerste plaats journalist en pas in de tweede plaats schrijver voel. Wat hij deed was moeilijker. Ik pluk links en rechts uit de actualiteit, ik geef commentaar op toestanden, ik beschrijf een gebeurtenis, ik vul boekpassages aan met eigen ervaringen, enzovoort enzovoort, zoals een krantecolumnist dat doet. Carmiggelt deed dat ook wel, hij beschreef wat hij zag in Parijs, of hij schreef wat hij vond van Elsschot of Barbarber of Karel Appel, maar in de meeste gevallen verwerkte hij zijn observaties en ervaringen toch in ‘een stukje’ (zoals hij het zelf noemde), dus in een soort mini-novelletje.
Sfeertekening. Dialogen (of monologen waarop de ik-figuur antwoordde met ‘hm’ of een hoofdknikje). Een plotje. Kortom: een verzonnen verhaaltje ofte wel literatuur. Elke dag een verhaaltje schrijven, ja, dat is inderdaad heel wat moeilijker dan elke dag een column schrijven! Daar had ik een heidens respect voor. Niet voor de kwantiteit van de Kronkels, maar voor de aard (en natuurlijk ook de kwaliteit) van die kwantiteit!
Aan de andere kant alles went. Heb je de vorm eenmaal gevonden, en heb je het ritme voor zulke stukjes eenmaal in je vingers, dan gaan je Kronkels met behulp van het voorhanden materiaal daar op den duur vanzelf naar staan. Vaste patronen hoeven de creativiteit niet te belemmeren, zij kunnen er ook de bedding voor vormen - zoals Johan Cruijff de Ajacieden altijd voorhield...