Toeters en fluitjes
In de reeks ‘Haarlemse Verkenningen’ verscheen In Haarlem snoot ik mijn neus zei Schwitters me, een reconstructie van de enige Dadaavond die ooit in Haarlem heeft plaatsgevonden. (44 p., f 18,50, verkrijgbaar bij Antiquariaat Lenie Peetoom, Koningstraat 38, Haarlem, tel. 023-321721). Voor dit uiterst vermakelijke, met ‘schwung’ geschreven boekje interviewde W. de Graaf een aantal op de bewuste donderdagavond 11 januari 1923 aanwezigen. In Haarlem snoot ik et cetera is een nauwkeurige reconstructie van de voorbereidingen, de avond zelf en de nasleep, die in het rustige Haarlem overigens zeer beperkt van omvang zou blijven. Twee factoren hebben waarschijnlijk tot de Haarlemse Dada-avond geleid: een toevallige aanwezigheid van de Haarlemse landschapsschilder en kunstnijverheidsmuseumdirecteur Otto van Tussenbroek op een Dada-avond te Parijs, en het feit dat Dada-performer en schilder Theo van Doesburg tijdelijk bij zijn moeder in Haarlem woonde. De avond zelf was een hilarisch succes. Het publiek was uitgerust met vele toeters en fluitjes, politieoptreden wegens een overvolle zaal zorgde al voor een chaotisch begin en ook de optredens wekten de nodige reacties. Op de eerste rij zat bijvoorbeeld Mr. Pet Tideman - vlak voor de eeuwwisseling vriend en engel des verderfs van Willem Kloos en ondertussen ‘ingedikt tot eerzaam advocaat’ -, gewapend met twee politiefluiten die hij intensief gebruikte. Het optreden van Theo van Doesburg met zijn Dadasofie, het pianospel van Nelly van Doesburg en de lange voordracht van Kurt Schwitters wekten daverend applaus. Schwitters had trouwens al eerder opgetreden die avond, vóór iemand wist wie hij was: ‘Terwijl dwars door de tekst van de inleider heen het geluid van 't bekende blaffende hondje werd voortgebracht, geaccompagneerd door de politiefluit van Tideman en het klaaglijke miauwen van een
krolse kater, stond ineens een vriendelijk ogende man op, ontvouwde een zakdoeken snoot met trompetterend misbaar zijn neus. Nadat hij dit enkele keren had herhaald, vouwde hij zijn zakdoek zorgvuldig dicht en liet een paar door merg en been dringende kreten horen, die het publiek op slag even deden verstommen. De man zonk weer rustig op zijn stoel terug en keek neutraal naar Van Doesburg die onversaagd doorging met voorlezen.’ Meer Dada-avonden dan slechts deze ene zou Haarlem niet kennen. De ontvangst in de pers zal daar ook enigszins debet aan zijn geweest. Het Haarlemsch Dagblad schreef in een hoofdredactioneel artikel dat de avond ‘een gevoel van aan bekommernis grenzende droefheid’ had opgewekt. Een andere Haarlemse scribent schreef ook al droevig in De Groene Amsterdammer: ‘Wat dreef de artistieke en literaire élite van mijn kunstzinnige woonplaats naar de Dadaïsten?’ Kurt Schwitters had nog wel eens in Haarlem willen optreden. In Haarlem voelde men echter niet meer voor zulke avonden: ‘(...) voorlopig moeten we Hollandsch blijven’.
AJ