Satirisch
De functie van Brandt Corstius is even veelvoudig als zijn koppen. Dat hij in Vrij Nederland, de Volkskrant én NRC Handelsblad schrijft is nogal bijzonder voor iemand die zegt zoveel vijanden te hebben en te maken. Het betekent dat zijn veelzijdigheid wordt gewaardeerd, gezien en benut, maar ook dat zijn columnistisch radicalisme een schrikfunctie wordt toegekend. Toen hij eens in het nauw werd gebracht noemde hij zijn column in Vrij Nederland ‘een satirische rubriek’. Dat is een gerechtvaardigde uitvlucht, maar een eufemisme: zijn toon en stijl zijn niet specifiek satirisch. Jan Blokker is satirisch. Grijs is juist zo verraderlijk omdat het onduidelijk is wat zijn status is. Zijn taalspelletjes leiden tot op zekere hoogte binnen zijn column een eigen leven, waardoor de aandacht voor wat hij te vertellen heeft een fractie minder is dan bij andere columnisten, en juist door het creëren van een vleugje onbedachtzaamheid bij de lezer maakt hij ruimte om op een onbekommerde manier hard toe te slaan. Zijn literaire gaven verlenen hem in zijn schrikfunctie vele mogelijkheden, maar ook de dekking die hij nodig heeft. Het is wat anders wanneer de minister-president in een hoofdartikel met Hitler wordt vergeleken of in de column van Grijs. Als hij in het nauw gedreven wordt en als het hem: zo uitkomt wil Brandt Corstius zijn columns als literatuur opgevat zien, dan wordt de soep niet zo heet gegeten, maar heeft hij toch gezegd wat hij wilde. Dat hij in hoge mate ongrijpbaar is gebleken heeft hij te danken aan zijn verbale doortraptheid: hij legt zijn invectieven altijd in een listig bedje.
Grijs zorgt door de manier waarop hij met de taal omgaat voor een vervreemdingseffect waardoor je niet helemaal verdacht bent op de politiek-polemische inhoud. Menig stukje gaat lange tijd over iets anders dan het uiteindelijk blijkt te gaan. Bekend is het door de Volkskrant geweigerde Stoker-stukje over de vraag waaraan mannen de voorkeur geven: aan een hoer die zich lonkend aanbiedt of een die bij wijze van spreken veroverd moet worden. Pas in de laatste regels kwamen twee bewindsvrouwen op de proppen die werden uitgenodigd zich met een van de twee te identificeren. Die vervreemding is ook goed te zien in De encyclopedie, een boek met de wonderlijkste lemma's, van ‘daai’ tot ‘fabel’, van ‘kwijt’ tot ‘kunstverstand’. Hier doet hij wat hij in zijn columns alleen maar minder extreem doet: zijn grenzeloze fantasie en vindingrijkheid toepassen op van alles en nog wat, bij voorkeur dingen en zaken die al een bepaalde betekenis hebben: ‘CDA, geboren op zaterdag 25 september, gedoopt op zondag, praat al, begon op 25 mei 1977 te lopen...’; ‘CAO, na de afschaffing van de slavernij werd de arbeidskracht niet meer per stuk en bij opbod verkocht, maar massaal en bij afslag. Houdt de werknemer zich niet aan de CAO, dan heet dit staking en de nemer wordt vervolgd. Houdt de werkgever zich niet aan de CAO, dan heet dit loonmaatregel en de gever wordt geprezen.’ De draai die hij aan alles geeft is moeilijk met één woord te omschrijven, want het is altijd anders; het is geen omkering, geen vergroting, geen verkleining, het komt van een onbekende planeet; ‘Eigenliefde, de hartelijkste handdruk blijft die tussen linkeren rechterhand aan dezelfde romp’; ‘Utopia, land waar onlangs iemand is geëxecuteerd wegens het schrijven van een boek,
getiteld Nederland.’