Zwendel met oudjes
Oud zijn is nog niet zo lang een probleem. Vroeger werden de mensen ook wel oud, maar minder (in de dubbele betekenis: minder mensen werden überhaupt oud, en degenen die het wel werden, werden ook weer niet zo vreselijk oud). Het aanzien van de ouderdom is er al met al niet op vooruitgegaan, misschien wel omdat het in tegenstelling tot vroeger geen uitzondering maar regel is geworden. Het bereiken van een hoge leeftijd geldt enerzijds nog steeds als iets aantrekkelijks, anderzijds ook als een schrikbeeld, wanneer gedacht wordt aan de achteruitgang van de lichamelijke functies en de toegeeflijke bejegening door jongeren. In het boek Morgen ben ik oud door Trudy Kunz (Uitgever Michon, f 22,50) geeft de schrijfster, journaliste bij Libelle, een verslag van haar wederwaardigheden als bejaarde. Om erachter te komen wat het werkelijk betekent om oud te zijn, leek het haar een goed idee te kijken wat er zou gebeuren als ze zich vermomde als oude vrouw door middel van schmink, pruik, een brilletje gezicht 1955 en gedateerde kleren (haar werkelijke leeftijd is veertig jaar). In de eerste helft van het boek maakt ze uitstapjes door de stad: een wandelingetje door het park, een ritje in de tram, een bezoek aan het museum en knoopt onderwijl gesprekken aan met onbekenden. Het doel van deze exercitie is tweeledig: nagaan hoe anderen - jongeren - reageren op een oud mens, en het oud zijn zelf zo veel mogelijk proberen na te voelen. Van geen van beide is veel terecht gekomen. De meeste mensen die ze aansprak waren gewoon beleefd en deden of zeiden niets wat niet door de beugel kon. Een uitzondering is de gelegenheid waarbij ze een dure kledingzaak binnenstapt en vraagt of ze een extravagante jurk die in de etalage hangt mag passen. De gedachte is dat ze vervolgens tegen de verkoopster zegt dat hij heel mooi is maar helaas veel te duur voor haar met haar AOW'tje. Eindelijk kan er een zekere korzeligheid
geregistreerd worden, maar veel zegt dat niet, want verkoopsters staan nooit te juichen als er mensen binnenkomen van wie van tevoren duidelijk is dat het hen alleen om het passen te doen is. Of die mensen nu 16, 46 of 86 zijn doet hierin niet ter zake. In het tweede deel van het boek maakt ze, nog steeds in vermomming, kennis met een oude vrouw. Do geheten, met wie ze vriendschap sluit. Dit gaat een tijdje goed, tot het haar begint te benauwen omdat deze relatie op een leugen berust. Ze durft het masker niet meer af te werpen en besluit haar incarnatie zogenaamd naar Amerika te laten afreizen en te voorschijn te komen als jonger nichtje van zichzelf. In die hoedanigheid wil ze de bezoeken aan Do in het bejaardentehuis voortzetten en ze verwacht dat die na een tijdje ook best tevreden is met de aandacht van het ‘nichtje’ en niet meer zal vragen naar de ‘tante’. Do is echter niet een, twee, drie over haar teleurstelling over het in de steek gelaten zijn heen, en blijkt minder boodschap aan de jonge versie van haar oude vriendin te hebben dan deze had gehoopt. Ook deze komedie moet dus verlaten worden en Trudy Kunz mag van geluk spreken dat ze niet door Do het pand uit gebonjourd werd, toen de waarheid eenmaal uitgesproken werd. Want zwendel blijft het, al zijn de bedoelingen nog zo goed. De hele onderneming kwam mij trouwens wat ridicuul voor. Net zo min als een vrouw ooit echt kan begrijpen wat het is om man te zijn (en vice versa) kan een jongere er ten volle van doordrongen zijn wat ouderdom is. Dat neemt niet weg dat er ouderen voldoende zijn om het aan te vragen. En met woorden kan men iets misschien dan niet voor honderd maar toch wel voor vijfennegentig procent duidelijk maken. Die overige vijf procent komen dan vanzelf wel - als het eenmaal zo ver is.
BR
Aan deze pagina werkten mee: Niek Miedema, Beatrijs Ritsema, Rob Sijmons