Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdDiny Schouten‘Uitgevers zijn náre mensen. Mijn lieve vriend Wim Simons is geen uitgever, maar een maatschappelijk werker.’ Zijn behoefte aan selfdebunking verlaat dr. Johan Polak nimmer, dus ook nu niet in zijn rede voor Wim J. Simons, het feestvarken van vanavond: Simons' eenmansuitgeverij De Beuk bestaat vijfendertig jaar. De Beuk gaf zo'n driehonderd ‘minder groten’ uit, zoals de uitgever, altijd vol menslievendheid, het zelf formuleert. Een groot aantal van zijn dankbare auteurs bezet, mét aanhang, de ongeveer honderd klapstoeltjes in de ontruimde parterre van de Amsterdamse boekhandel Scheltema Holkema Vermeulen, die de feestavond heeft aangeboden. ‘Ze hebben behoefte aan contact, aan het luisteren naar elkaars werk,’ weet hun uitgever. Polak (‘U bent opgezadeld met een grijsaard, die worden breedsprakig maar zijn eigenlijk alles vergeten’) haalt genoeglijke herinneringen op aan de eerste jaren van de ‘Stichting voor Literaire Publicaties De Beuk’ (‘Vaak hoorde je zeggen: Stichting voor Literaire Aspiraties’). Het blijft stil als Polak Frits Knuf verzoekt naar voren te treden. ‘Hij had wel beloofd dat hij zou komen,’ mompelt Simons. Frits A.M. Knuf was Dritte im Bund toen Wim. J. Simons en Johan B.W. Polak in 1953 elk f 2,50 stortten in de stichtingskas. Doelstelling was ‘het uitgeven van literair werk, dat om verschillende redenen in Nederland niet onder de aandacht van het publiek kan worden gebracht,’ en dat tegen een zo laag mogelijke (abonnements)prijs. De eerste reeks noemt de namen van Jac. van Hattum, Martin A. Veltman, Simon Vinkenoog en Hans Andreus. ‘Reinold Kuipers, toen directeur van De Arbeiderspers, deed kribbig toen hij er van hoorde. Hij vond dat De Beuk te veel op zijn Boekvink leek. John Meulenhoff, die als uitgever van de series De Ceder en De Eik meer recht van spreken had, had er geen moeite mee en pleitte zelfs bij een paar van zijn vaste drukkers om ons wat langer dan gebruikelijk krediet te geven,’ schrijft Simons in het net verschenen herdenkingsboekje. De bezoekers van de avond krijgen het straks mee naar huis. ‘Het aardige van uitgever zijn is dat je eens iets kunt uitgeven,’ grapt de glunderende jubilaris over zijn gulle belofte. Het échte jubileumboek, nummer achthonderd in de reeks uitgaven van De Beuk, is Simon Vinkenoogs nieuwste verzenbundel Op het eerste gehoor, maar dat is níet gratis: f 18,50 moet het kosten, ‘maar als u er de bundel van René Stoute bijneemt, krijgt u die voor f 3,50 in plaats van f 7,50. Ik ben óók koopman, hoor.’ De gestorven dichters uit het fonds van De Beuk krijgen nu een hommage: Simons' echtgenote Carla Dura zal voordragen uit hun werk. De voorlezing (gedichten van Hans Andreus, Hans Lodeizen, Jan Hanlo, Peter Spaan en Rein Blijstra) getuigt van het Hogere. Opgelucht gelachen wordt er pas als René Stoute onverwacht zijn mondharmonica te voorschijn haalt voor ‘een kleine blues voor grote dode dichters.’ Even later wordt het gedreven optreden van Simon Vinkenoog - die zich in het zicht op zijn zestigste verjaardag opzienbarend heeft laten kortwieken - met goedmoedig gejoel ontvangen. Dat het voorgelezene (‘Het lichaam is een landschap, weet je wel’) wordt onderbroken door rumoerige voorbijgangers die de portiers bij de winkelingang opzij hebben geschoven, stoort de dichter niet: ‘Mijn gedichten zijn allemaal even prachtig.’ Na de pauze, als door de zomeravondhitte de gelederen geslonken zijn, is het muisstil: Jan H. de Groot, met zevenentachtig jaar de oudste uit het fonds, leest voor uit zijn cyclus ‘De Zwanen’. ‘Beter als Vinkenoog,’ roept iemand enthousiast boven het donderend applaus uit. ‘Waarin het marginale groot kan zijn,’ zucht de presentator. De haiku's van W.J. van der Molen (65) doen vele ‘oh's’ en ‘ah's’ slaken, en de jongste Beuk-protégé, Eugénie de Munck, krijgt de handen op elkaar met een ‘Klein Manifest’, dat is opgedragen aan Wim Simons en Carla Dura. De laatste mag nu ook weer lezen, ditmaal uit eigen werk (‘U zult zeggen, daar stáát ze weer’), maar dat is alleen maar omdat de dichteres Loes Nauta het moest laten afweten. ‘Hoe veel dichters nog, hoor ik fluisteren,’ zegt Stoute onbarmhartig na haar tweede voordracht. Gelukkig weet Jan Spierdijk met het dichterlijk getoonzette, tranenrijke levensverhaal van de Abcouder kastelein Ries (‘Riesische gedichten’) de aandacht weer te pakken, en er is een als zodanig aangekondigde uitsmijter in de dichter Bergman. Kennen we niet allemaal, aldus de laatste, zijn gedicht ‘Reisbrief’? Het moet naar de berekening van de auteur wel vijfhonderdduizend maal gebloemleesd zijn: ‘waarde vriend het is hier prachtig/de koeien zijn ontroerend drachtig.’ Helemaal tevreden over zijn succes blijkt de dichter echter niet te zijn. Bij het afscheidnemen moppert hij nog wat na: ‘Je had beloofd dat ik als nummer drie mocht. Ik wil helemaal geen uitsmijter zijn,’ maar die woorden zijn slechts voor zijn zo dichterlievende uitgever bestemd. |
|