Van de blinde liefde
Tot de onverbiddelijke classics van de idealistische liefdesliteratuur behoort Dantes Vita Nuova, een jeugdwerk waarin hij zijn liefde voor de al even klassieke Beatrice bezingt. Vita Nuova, vertaald door Frans van Dooren (Kwadraat, f 19,50) is niet zomaar candlelight uit het Trecento. Dante ontwikkelt in dit korte werk de zogeheten ‘dolce stil novo’, een poëtische stijl die van cruciaal belang is gebleken voor de ontwikkeling van de Italiaanse (volks-)taal als literair medium. Hoewel hij nog maar een adolescent was toen hij zijn fameuze liefde opvatte en neerschreef, geeft zijn verslag van de bij verliefdheid gebruikelijke emoties een soort plattegrond van de innerlijke gemoedsbeweging, waaraan de verliefde mens al eeuwenlang ten prooi is en die later Stendhal in zulke finesses zou beschrijven. Omdat het begrip ‘Amor’ in Dantes tijd nog sterk in de geur van het platonisch idealisme stond is Vita Nuova eerder van moralistische dan van amoureuze strekking. Een mooie liefde roept vanzelf het beste in de mens op. Zo zat dat in die tijd nog. Toch komen ook de constanten der blinde liefde uitgebreid aan bod; het veinzen, achter het meisje aanlopen, uitsloverig gedrag, aandacht trekken, het was toen al niet anders. Niet zozeer dit vertrouwde scala van gevoelens, maar de wijze waarop Dante ze literair vorm gaf maakt Vita Nuova echter tot iets uitzonderlijks. Hij geeft namelijk tegelijk zijn autobiografie, de gedichten die hij met de passie in het hoofd schreef, én de uitleg van die gedichten. Het werk bevat bovendien een handleiding in zaken als middeleeuwse etiquette, kabbalistiek en taalkunde. Poëzie en psychologie in Vita Nuova zijn beduidend minder rijp dan in het latere Divina Commedia, en in onze ogen soms nogal clichématig, waarbij bedacht moeten worden dat onze clichés de
originaliteit van vroeger waren.
Dante in Oxford. Tekening van Max Beerbohm
Vita Nuova is in onze eeuw al drie keer eerder in het Nederlands vertaald, voor het laatst door H.W.J.M. Keuls. Deze vierde versie is van Frans van Dooren die in zijn nawoord uitlegt dat het oneigenlijk is de tekst werkelijk te populariseren zonder de dertiende-eeuwse geest te verminken. Bij hem dus nog steeds veel ‘Gij’, ‘Amor’ en ‘Deernis’; toch leest het geheel redelijk vlot weg, en met name het proza klinkt hedendaags. De poëzie (voornamelijk sonnetten en canzones) gaat als volgt: ‘O gij die in de ban der liefde zijt, / beoordeel deze verzen zonder schromen / en laat me uw mening dan te weten komen / in naam van Amor, die uw schreden leidt!’ Van Dooren, die eerder de Divina Commedia ‘deed’, heeft zijn taak sober opgevat, beseffende dat de taalkundige waarde aan niet-Romanisten toch voorbij moet gaan. Het resultaat is een must voor de beschaafde verliefde, die het werk nu eindelijk in een zetting krijgt die niet aandoet alsof Boutens persoonlijk het geschreven heeft.
RS
Aan deze pagina werkten mee: Wim Hottentot, Rob Schouten en Beatrijs Ritsema