Wandelende takken
Het maken van een wandelingetje door een park is nauwelijks nog een genoegen. Vooral de stadsparken, die naar je mag aannemen in de eerste plaats bedoeld zijn als openbare tuin voor mensen op bovenwoningen, worden steeds meer geterroriseerd door loslopende honden. Een grote grasvlakte, met aan de rand wat bankjes waarop ouders en oppassen kunnen plaatsnemen, nodigt uit tot ballen en frisbeeën of het doelloze rondrennen wat kinderen nu eenmaal graag doen. Maar het zijn de honden die deze grasvlaktes in beslag nemen zowel door botviering van hun apporteerlusten als door achterlating van hun excrementen. En dan mag je nog blij zijn als ze het daarbij laten en niet hun tanden zetten in de mens. Opmerkelijk is ook dat het er zo veel zijn. Wie op een mooie dag een willekeurige speelweide betreedt en daar het aantal kinderen en honden telt, zal zien dat de honden in de meerderheid zijn. Dat komt ook doordat hondenbezitters vaak meer dan één hond hebben. Hoe meer honden iemand met zich mee voert (het liefst aan van die lange, elastische lijnen, zodat het bewegend territorium al snel tien bij tien meter bedraagt), hoe meer hij zich het opperhoofd van een koninkrijk waant. Het complete anti-hondenboek van Hans Dorrestijn (Bert Bakker, f 19,90) brengt soelaas voor de hondenhaters, waarvan er waarschijnlijk evenveel zijn als hondenliefhebbers. De hond verdeelt meer nog dan de kat de mensheid in twee uitgesproken kampen: de zwijmelaars en zij die ervan walgen. Dit boek verscheen eerder in 1976, en is nu, twaalf jaar later, uitgebreid met nieuwe anti-hondstukken, een fotoreportage van de engste honden van Nederland en een bloemlezing uit zeven eeuwen hondenpoëzie. Dorrestijn versaagt niet in de strijd tegen deze ergerlijke ‘strontmachines’ (omschrijving van Ivo de Wijs), die uit hun bek en uit hun alles stinken, en waarvan de tanden, geslagen in menselijke ledematen, de afzichtelijkste littekens
achterlaten die van z'n leven niet meer weggewerkt kunnen worden. Dat zijn kruistocht een vergeefse is, mag blijken uit de openingszin die nog even geldig is als in 1976: ‘De hond neemt hand over hand toe.’ Het is waar: steeds meer mensen nemen steeds meer en steeds grotere honden. Kleine hondjes zijn te min, ze moeten groot en gevaarlijk zijn, drie pitbulls bijvoorbeeld vier hoog achter, die getraind zijn om nooit iets los te laten wat eenmaal tussen hun moordkaken terecht is gekomen. Dorrestijns hartgrondige tirades zijn amusant en stoken de afkeer van de kwijlende viervoeter met zijn bacillentong lekker op. Zie hier wat hij schrijft over het aanbellen bij een huis waar ook de vijand woont: ‘Zodra de bel klinkt, vaart de duivel in de trouwe mensenvriend. Zijn tanden blikkeren, zijn ogen vonken, dollehondsschuim verschijnt op zijn paars aanlopende lippen. De bezoeker slaat de schrik om het hart. Zijn bloeddruk stijgt. Woont hier die vriendelijke zachtaardige familie van vroeger? Het komt hem voor of hij aanbelt bij de zwaar bewaakte villa van een ex-nazi-beul in Zuid-Amerika. De hond is het meest ongastvrije dier ter wereld. Zelfs als er iemand voor een goed doel aanbelt, raakt de hond buiten zichzelf van woede. Ik moet altijd erg lachen als ik zie hoe de hond ook tekeer gaat tegen collectanten voor de Dierenbescherming.’ Dorrestijn heeft gelijk; waarom nemen mensen een hond, als er zo veel andere huisdieren zijn die geen overlast bezorgen? Katten, vissen, kanaries, geiten, varkentjes, papegaaien, muizen, hamsters, rattten, cavia's, wandelende takken, salamanders, alles is mogelijk. Maar nee, het moet zo nodig een hond zijn. En dat blaffende honden niet bijten is ook al een verzinsel.
BR
Foto uit het Het complete Antihondenboek