Tijdschrift
Lezers hebben hun lievelingsauteurs en schrijvers hebben hun literaire voorbeelden nodig, zegt de redactie van Surplus in hun inleiding bij het nummer van mei/juni 1988. Over geliefde en bewonderde schrijfsters gaan inderdaad veel van de bijdragen. Ida Boelhouwer schrijft over de ontluistering die de onthulling van bepaalde biografische feiten over Emily Dickinson bij haar teweegbracht. Vertaalster en dichteres Louise van Santen poneerde een buitengewoon platvloerse reden voor Emily Dickinsons eenzame afzondering. De laatste dertig jaar van haar leven trad zij nauwelijks verder naar buiten dan de tuin van haar ouderlijk huis. En volgens Van Santen was dat niet omdat ze treurde over een verloren geliefde of omdat ze last had van een dominante vader of van een moeilijk te onderdrukken lesbische aanleg, maar vanwege een nierziekte. Die ziekte maakte dat ze er akelig ging uitzien en vooral ook akelig ging stinken. Vandaar dat ze altijd heerlijk geurende bloemen bij zich had om het een en ander te verhullen en de reden dat ze altijd wit katoenen jurken droeg was dat die het makkelijkst weer schoon te koken zijn. Triviaal klinkt het allemaal wel en de verslagenheid van Ida Boelhouwer over de onttroning van de door haar zo bewonderde dichteres is begrijpelijk. Zij zoekt Louise van Santen op om met haar over haar hypothese te spreken. Van Santen relativeert dan de waarde ervan voor de interpretatie van Dickinsons poëzie. ‘Stel je voor dat je naar Beethoven luistert en je denkt er de hele tijd aan dat hij doof is,’ zegt ze als voorbeeld. Voor haar telt de biografie niet bij het lezen, interpreteren en vertalen van Dickinsons gedichten. Zij kant zich ook tegen de exclusieve interpretaties van mensen die Dickinson lesbisch noemen of feministisch of een streng religieuze blauwkous. Al die keurslijven zijn voor Dickinson te nauw, vindt zij. Van Santen schrijft zelf ook gedichten, uiteraard geïnspireerd door haar beroemde
voorbeeld. Toch lijkt mij haar werkwijze een heel andere, want zij zegt dat gedichten voor haar altijd herleefde emoties zijn. Haar poëzie heeft dus een heel duidelijke biografische basis, die anders dan een dagboeknotitie die direct aan het papier wordt toevertrouwd, opnieuw ervaren en beschreven wordt. Voor Dickinson lijkt dat met haar oeuvre van 1775 gedichten nauwelijks mogelijk. Ida Boelhouwer zit ook in de jury die de tweemaandelijkse poëzievertaalwedstrijd beoordeelt. In de vorige Surplus werd een gedicht van Edna St. Vincent Millay als voorbeeld genomen, nu staat een gedicht van Sappho (in het Grieks en het Engels afgedrukt) centraal. Over de interpretaties rond Sappho's leven schrijft Marianne Peereboom. Van haar poëzie is niet veel overgeleverd en dan meestal nog fragmenten van gedichten. Over haar leven is des te meer gespeculeerd. Op de school waar jonge vrouwen op het eiland Lesbos door Sappho voor het huwelijk werden opgeleid, werd veel aan zang, dans en dichtkunst gedaan. Of de poëzie van Sappho zelf nu homo-erotisch of heteroseksueel getint is, daarover neemt Marianne Peereboom geen eenduidig standpunt in. Iedereen die over Sappho schrijft, schept een Sappho naar haar of zijn beeld, concludeert zij. Voor mij is de meest inspirerende schrijfster die in Surplus aan bod komt de Duitse Jutta Heinrich. Christiane Kuby interviewt haar en uit dat gesprek komt het beeld naar voren van een zeer intensief levende, denkende en schrijvende vrouw. Heinrich is iemand die sterk beïnvloed is door de traditie van de Groenen. Haar laatste roman Eingegangen is in het Nederlands vertaald, maar haar eerste twee lijken me uit het gesprek met Kuby interessanter.
EVA COSSEE