Verloren glorie
Wie om een uur of zeven wel eens de televisie aanzet, loopt een gerede kans in een van die tekenfilms te vallen, waarbij je niet weet hoe snel je een andere zender moet opflitsen. Alles is werkelijk beter om aan te zien dan die houten koppen, die zo ongeveer eens per seconde een rudimentaire mondbeweging maken (bek klapt open en weer dicht), die gemene, harde kleuren, die volstrekt roerloze achtergrond en dat geknepen gegil dat voor een stem schijnt door te moeten gaan. Het is treurig hoe diep de Amerikaanse tekenfilm gezonken is, en dat in een tijd, waarin er zoveel meer technische mogelijkheden zijn dan vroeger. In het laatste hoofdstuk van zijn boek Of Mice and Magie, A History of American Animated Cartoons (New American Library-/Plume Book, f 37,95) beschrijft Leonard Maltin de teloorgang van het genre: gedwongen door steeds scherpere bezuinigingen ontwikkelde Bill Hanna (van Hanna - Barbera cartoons, bekend van bijvoorbeeld ‘The Flintstones’) het concept ‘limited animation’, ofwel bewegingsbeperking. ‘De Disneyachtige manier van animatie was voor de televisie niet langer rendabel, en we ontdekten dat we could get away with less’! Deze bewegingsbeperking kwam neer op een systematische vernietiging van alles wat nog maar een beetje met kunst te maken had in de tekenfilm. Beweging werd gereduceerd tot het strikt noodzakelijke, emoties kwamen nog slechts in drie of vier standaardgezichtsuitdrukkingen voor en elke nuancering in kleur, geluid en achtergrond verdween. ‘The kids didn't seem to mind’, dus de Networks en de adverteerders klaagden ook niet en vroegen alleen maar om een nog grotere productie, zodat de lopende band nog maar wat harder werd gezet. Maltins boek is een prachtige en zeer gedegen geschiedenis van de Amerikaanse tekenfilm die de hele twintigste eeuw beslaat. Het begint met de geniale Winsor McCay (Gertie the
Dinosaur, de eerste echte tekenfilm), dan volgen de al even geniale Walt Disney met zijn niet te onderschatten medewerker Ub Iwerks, Max Fleischer (Betty Boop) en tientallen andere tekenfilmmakers met als laatste man van kwaliteit Ralph Bakshi, die onder andere Fritz the Cat en Watership Down maakte. Toch stort naar mijn gevoel de zaak al in de jaren vijftig in elkaar - inderdaad met de opkomst van de Hanna-Barbera studio's, die een onverkwikkelijke hoeveelheid eendimenionaie houterigheid (Flintstones, Yogi Bear, Loopy de Loop) beginnen uit te storten. Dieren zijn in een tekenfilm leuker dan mensen, omdat mensen altijd een karikaturaal aftreksel blijven, terwijl de dierfiguren een eigen leven gaan leiden. Donald Duck is een eend met een matrozenbloesje die zichzelf heeft losgezongen van het eendachtige. Hij is eenvoudig Donald Duck, enig in zijn soort. De plots van de tekenfilms zijn noodzakelijk van het elementaire soort. Toch is het belager - belaagde motief beter te pruimen als het om dierfiguren gaat, zoals. Tom en Jerry, dan in het paar Popeye en Bluto. Dierfiguren hebben meestal iets esthetisch in hun vormgeving, waardoor het leuk is om naar ze te kijken, maar de Popeye-populatie is (evenals de meeste mensachtigen) uitgesproken onaantrekkelijk van voorkomen. Met dieren zijn ook betere vormgrappen te maken. Een mooi voorbeeld hiervan is Felix de kat, die zijn lichaam allerlei vormen kon laten aannemen: als hij iets niet begreep, veranderde hij zichzelf in een vraagteken, hij kon zichzelf als koffer vermommen en zijn staart kon een roeispaan worden, of een telescoop, of een vishaak. Felix kon goed denken en hij kon zich uit benarde situaties redden door zich er letterlijk uit te denken. Helaas zag zijn vader Otto Messmer geen heil in de nieuwigheid van ‘sprekende films’. Felix bleef stom en werd daardoor al snel ‘ouderwets’ gevonden. Toch zit in een Felixfilmpje meer geraffineerdheid, inventiviteit en
oogstrelende charme dan in al die Bill Weiss, Mister Magoo, Sylvester & Tweety-producties bij elkaar. Zouden kinderen dat nu echt niet in de gaten hebben?
BR