Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdDiny SchoutenDe nervositeit is de vier bestuursleden van de Gorcumse Literaire Salon aan te zien. Er is veel waaraan die middag moet worden gedacht. Het zoeken is eigenlijk naar meer klapstoelen, en de verlegenheid om een vaasje zorgt voor een extra blos. Het bloemetje moet dan zomaar naar de bejaarde dichteres, ‘die toch een beetje de persoon is waar het vanmiddag om draait’, zoals de loco-burgemeesteres, tevens bestuurslid van de Literaire Salon, het in haar toespraakje hartelijk bedoelt. De frivole linten aan het witte boeketje contrasteren met de stemmige japonnen van de eregaste en haar even hoogbejaarde vriendin. Achter de enorme bestuurstafel blikken beider vogelkopjes wat schrikachtig maar oplettend de zaal in: twee oude vrouwen, zoals je ze nooit zonder ontroering ziet geportretteerd op schilderijen van Hollandse meesters. Het karakter van het samenzijn in de Gorcumse trouwzaal is plechtig. Over vijf kwartier zal de dichteres Ida Gerhardt de gedenksteen onthullen waarmee Gorcum haar eert. ‘Gorcum geeft antwoord,’ had Gerhardt per kerende post teruggeschreven op het verzoek van de Literaire Salon om haar op een of andere wijze nog levend te mogen gedenken als Gorcums ingezetene. In 1905 werd de tweede dochter van de directeur van de ambachtsschool Dirk Reinier Gerhardt in Gorinchem geboren, ‘in een klein woonhuis aan de Haarstraat, op de plaats waar nu het postkantoor staat’. De plaats (het rivierbaken ‘Buiten de Waterpoort’) en het gedicht (‘Tekst op een rivierbaken’) zijn de keuze van de dichteres zelf, ‘een zelfportret dat zich tot op heden handhaaft’. Mr. Ben Hosman, voormalig eigenaar van Athenaeum Polak & Van Gennep, heeft er, omdat de bundel waar het uit afkomstig is (Het Sterreschip) niet meer leverbaar is, een eenmalige bibliofiele uitgave van gedrukt die zo dadelijk verkrijgbaar zal zijn - ach, daar vergeet de voorzitter het bijna te vermelden, en dat terwijl daarnet de lijst van sponsors (dank wordt gezegd aan de Stichting Gorcum Promotie en De Vries Robbé) ook al moest gecorrigeerd. De instructie hoe van hier te voet het rivierbaken te bereiken (‘u moet de Malledijk recht uit steken’) blijven doordat ze de spreker zelf nog worden toegefluisterd angstig vaag. Maar eerst is het tijd voor de aanbieding van een ander monument, en een cadeau: een zwarte keramieken schaal, waarvan een Gorcumse kunstenaar er in opdracht van de sponsorende gemeente voor zulke voorkomende gevallen vijfentwintig vervaardigde. De huldiging lijkt inmiddels die van een arme jubilaris, aan wie de toespraken ontgaan doordat de microfoon op het publiek is gericht. Het is slecht gezichtsvermogen dat Gerhardt verhindert de volgende spreker te herkennen: Rob Polak, broer van Johan Polak en nieuwe eigenaar van Athenaeum, die de sinds lange tijd weer leverbare monumentale uitgave van de Verzamelde Gedichten mag overhandigen. Polak wenst de dichteres ‘geluk, met het werk en met de steen,’ maar Gerhardt strekt haar handen niet uit naar het boek dat hij haar voorhoudt. Voor het eerst klinkt haar stem, zacht maar toch kordaat: ‘Wie bent u?’ Op het antwoord ontspant ze zich: ‘O, dat is goed.’ Het opvallende ontbreken van uitgever Johan Polak, aan wie de bundel Het sterreschip is opgedragen als ‘donum natalicum’ (‘Ik heb een dag door Amsterdam gewandeld / als was ik naar Jeruzalem getogen,/en heb Polak mijn manuscript gebracht’), roept speculaties op over een breuk. Gerhardt verzwijgt de naam van Johan Polak onder de zeven vrienden, ‘het zevengesternte dat ons in de zware jaren behoedde, zodat het werk ons niet bij de vingers afbrak’, die ze noemt in haar dankwoord. Ze spreekt het staande uit voor de twee basalten grafstenen waarop de twee terzinen van ‘Tekst op een rivierbaken’ zijn uitgehouwen. Over dë in het zonlicht schitterende rivier klinkt op dat moment verwaaid carillonspel: ‘U wilt de beiaardier wel van mij bedanken,’ zegt de dichteres met hetzelfde koninklijke zelfvertrouwen waarmee ze erop vertrouwt boven een voorbijvarende motorboot uit te kunnen komen. ‘Ach toe, doe het niet, even niet,’ krijgt een bedremmelde fotograaf te horen, en haar wachten op de terugtocht van het hondje dat haar brutaal besnuffelt is even beleefd. Éven vormen de aanwezigen met onderdrukt gegrinnik haar klas, die tot de orde wordt geroepen. Haar overwicht is voelbaar; het eerbetoon een recht. De geëerde neemt het waardig tot zich: ‘U heeft een wens van mij vervuld, die ik reeds als kind in mij droeg. Een wens waarvan niemand wist, maar die me heeft voortgestuwd de jaren door tot op vandaag. Vandaag krijg ik een rivierbaken ten geschenke. Er zijn, lieve mensen, dacht ik, niet zo veel mensenkinderen op deze wereldbol die een rivierbaken ten geschenke krijgen. Of dacht u van wel?’ |
|