Tijdschrift
Ongeveer 250.000 mensen in Nederland hebben een academische opleiding genoten, 75.00 daarvan hebben een alfa-opleiding gehad en 175.000 een bèta-opleiding. Cijfers waar je nooit bij stilstaat, totdat ze nu te lezen zijn in de inleiding van Wetenschap & Samenleving nr. 2 (maart april 1988). Dit nummer is gewijd aan de wisselwerking tussen de exacte wetenschappen en de literatuur, vandaar deze cijfers. De wereld van de literatuur is gerekend in termen van mankracht en geld verwaarloosbaar klein ten opzichte van de wereld van wetenschap en technologie, toont Willem de Ruiter aan. Toch lijkt de invloed op de cultuur van de paar honderd tamelijk armlastige schrijvers die wij hebben veel groter dan die van de natuurwetenschappers, hoewel, alweer volgens de cijfers van Wetenschap & Samenleving, die Nederlander gemiddeld één uur per week in een boek leest en twaalf uur per week televisie kijkt. Ongeveer de helft van alle Nederlanders leest sowieso nooit een boek, maar kijkt uiteraard wel televisie. Waarbij de televisie dan wordt beschouwd als dé natuurwetenschappelijke, technologische vinding bij uitstek. Hoe het nou met die wisselwerking zit probeert zowel Willem de Ridder als J.A. Dautzenberg uit te leggen. Alleen via de tekstverwerker, zegt De Ruiter badinerend, ontmoeten het domein van de technoloog en dat van de literator elkaar. Dautzenberg herinnert eraan dat je vroeger eigenlijk alleen een alfa een echte gymnasiast vond, een bèta telde niet echt mee. Hij noemt een paar sterke staaltjes van dédain tegenover de B-wetenschappen van bekende literatoren als Binnendijk en Ter Braak. De voorbeelden van de dichter-dokter die hij noemt zijn bekend. Het is waar, veelal hebben onze schrijvers geen exacte opleiding genoten. En als ze dat wel hebben, merk je er ook nog niet zoveel van, waarbij Dautzenberg dan een uitzondering maakt voor bepaalde gedichten van J.A.
Dèr Mouw en Hans Andreus. De wetenschappelijke termen die zij gebruiken zijn natuurlijk uit hun context gehaald en dienen nu in een literair verband. Het omgekeerde: fictie gebruiken ten gunste van de wetenschap om een moeilijk begrip uit te leggen bijvoorbeeld, komt veel minder voor. Henk van den Belt schrijft over een wetenschapper die geheel voor de literatuur koos: over Robert Musil. Diens levenswerk, Der Mann ohne Eigenschaften (binnenkort in Nederlandse vertaling, waarvan nu in Wetenschap & Samenleving een voorpublikatie) gaat over de crisis in de moraal in een wereld, die beheerst wordt wetenschap en techniek. Musil was ingenieur en haalde zijn doctorstitel in de filosofie met natuur- en wiskunde als bijvakken. De banen die hij daardoor aangeboden kreeg sloeg hij af en hij begon te werken aan zijn grote roman. Daarin verwerkte hij materiaal uit zijn proefschrift op een omgekeerde wijze, begrijp ik uit Van den Beits artikel. In de Eerste Wereldoorlog maakt Musil een ommezwaai in zijn ideëen. Aanvankelijk was die oorlog heel stimulerend (‘mooi en broederlijk is de oorlog’) maar later zegt hij: ‘Men sterft voor zijn idealen, omdat het niet loont ervoor te leven.’ Nog een indrukwekkende schrijver die in Wetenschap & Samenleving aan de orde komt is Primo Levi. Hij is een chemicus, die over zijn werk in de Tweede Wereldoorlog (het redde zijn leven in Auschwitz) en daarna een aantal boeken heeft geschreven. Het chemisch laboratorium en dat van de taal hebben bij Levi veel overeenkomsten. Beide bijdragen, die over Musil en over Levi, wekken ook bij een alfa de geestdrift op om hun werk te gaan lezen.
EVA COSSEE
Wetenschap & Samenleving is te bestellen bij Oudegracht 42, 3511 AR Utrecht. 030-32 21 80.