Thrillers
Mary McMullen is een oudere Amerikaanse schrijfster die pas op latere leeftijd serieus detectives begon te schrijven. Haar iets jongere zus Ursula Curtiss ging haar daar in voor. The Doom Campaign dat uit 1974 stamt (Jove, f 11,10) gaat over een succesvolle vrouw die aan het hoofd van een reclamebureau staat. Alles kan eigenlijk niet beter gaan, totdat een geheimzinnige figuur uit haar verleden zweert haar letterlijk kapot te zullen maken. De sfeertekening van het reclamebureau is erg leuk gedaan en de wil van de vrouw om ondanks alles boven aan de ladder te blijven staan komt ook goed over. Naarmate het verhaal verstrijkt, word je wel nieuwsgieriger naar haar belager en dan laat McMullèn de lezer nogal in de steek. Van een echte ontknoping is geen sprake, maar desondanks blijft het een genoeglijk boekje en als korte cursus hoe je als vrouw de mannen om je vinger moet winden is het ook goed gelukt.
In een Engels dorpje woont in het grote huis een typische familie en als dan de verlopen zoon van de onlangs overleden werkster van de familie opeens door zijn hoofd wordt geschoten, wil inspecteur Wycliffe al snel kennismaken met de patriarch, zijn beide zoons en schoonzoon, zijn kleindochter en ook nog een achter-neefje met een duistere achtergrond. Op die manier is Wycliffe and the Beales, zoals de familie heet (Corgi, f 11,60), een kruising tussen een politieroman en een puzzeldetective. Een groot deel van het verhaal gaat zitten in de beschrijving van het dorpje in Cornwall waar alles zich afspeelt. De natuur lijkt me er mooi, maar er hangt een sfeer van kleinburgerlijke benepenheid waar je snel niet goed van wordt. De politieman Wycliffe, die de vaste hoofdpersoon is van auteur W.J. Burley, loopt er gemoedelijk, maar niet achterlijk tussendoor en ontrafelt stukje bij beetje het geheim dat achter het drama steekt. Net als Mary McMullen is Burley een bejaarde die op latere leeftijd de geest kreeg. Het is een auteur waaraan je moet beginnen als je alle boeken van je lievelingsschrijver echt helemaal gelezen hebt en zelfs dan grijp je misschien nog naar die andere boeken terug.
Uitgeverij Faber and Faber is een literaire uitgeverij en dat merk je meteen aan de prijs van de boeken. Goedkope detectives geven ze niet uit en daarom kost A Masculine Ending van Joan Smith ook meteen f 20,80. Daar krijg je wel een intellectueler verhaal voor terug dan gebruikelijk, maar echt spannend kan ik het helaas niet noemen. Daarvoor is de intrige te wijdlopig opgezet en beschrijft de hoofdpersoon, een vrouwelijke hoogleraar in de Engelse letterkunde, veel te veel wat ze allemaal dacht, voelt en zich voorstelt. Als je het boek leest als verhaal over het kleine academische wereldje is hét beter te pruimen en dan doet het er niet zoveel toe dat in de flat in Parijs die de hoofdpersoon van een homoseksuele collega leent voor een weekend een lijk ligt, dat op wonderbaarlijke wijze de volgende dag is verdwenen. De titel verwijst naar dit lijk en de voor mij moeilijk te volgen discussie in dameskring over de noodzaak om de mannelijke uitgang van zelfstandige naamwoorden af te schaffen. Die discussie woedt in de borst van het damestijdschrift Fem Sap en krijgt minder aandacht dan ze verdient. Het sympathieke aan de hoofdpersoon vind ik haar zorg om haar uiterlijke verschijning. Ze maakt zich op en denkt na over kleding. Dat kon ik van de vrouwelijke hoogleraren in mijn tijd niet zeggen en dat ze een student tussen de lakens weet te krijgen, verbaast me dan ook niet.
Mean Streets is de tweede bundel van het Genootschap van Amerikaanse Privé-detectiveschrijvers. Net als bij de eerste bundel, The Eyes Have It, berustte de verantwoordelijkheid voor de samenstelling bij Bob Randisi. Dit keer staan er maar twaalf verhalen in, vergeleken met zeventien de eerste keer, en ook nu weer staan ze op alfabetische volgorde wat de achternaam van de schrijver betreft. Zeven auteurs doen nu voor de tweede keer mee en evenals de vorige keer vind ik dat deze harde kern van het genootschap tot de B-klasse behoort. Maar ondanks dat de samensteller het tegendeel beweert, geeft Mean Streets (Mysterious Press, f 26,30) een leuker beeld van de privé-detective. De aardigste verhalen zijn van Estleman en Lyons die een klassieke ruwe-bolster-blanke-pit hoofdpersoon hebben. Pronzini moet gemeden worden, die schrijft oude misdaadreportages uit de krant over en ook Gault, die van damesbladen-zoetigheid houdt.
Colin MacKinnon is een Amerikaanse journalist die goed zijn John le Carré heeft gelezen. Finding Hoseyn (Arrow, f 16,50) is namelijk een roman waarin heel knap een geheimzinnig waas wordt geweven over een intrige die niets voorstelt en eigenlijk tot op het eind toe onbegrijpelijk blijft. Voordat het zover is heb je een verhaal gelezen dat in Teheran begint met de moord op een Israëliër die onmiddellijk in de doofpot wordt gestopt. Een Amerikaanse journalist komt er min of meer bij toeval achter en gaat op jacht om de achtergrond bloot te leggen. Gaat het om een komplot van de sjah die in het boek aan zijn laatste dagen bezig is, is het een conspiratie van fanatieke moslims, een operatie van de Savak, de Perzische Geheime Politie, of zitten de Israëliërs overal achter? Het lukt de journalist maar niet daar achter te komen, ook al maakt hij reizen naar Parijs en Libanon, waar hij overal zegslieden heeft. Het beeld van de geheimzinnige wereld van terroristen, illegale en officiële, komt mooi op papier en de lezer pikt ook een hoop mee over de islam en het Midden-Oosten, maar als je niet geschiedenis in je pakket hebt zitten, gaat dat toch op den duur enigszins tegenstaan. Verder maakt MacKinnon de fout die veel doctorandussen en doctores vertonen door uitgebreid zijn bronnenmateriaal te vermelden. Had de uitgever niet kunnen zeggen dat het maar gewoon om een spannend boek ging?
THEO CAPEL