De lof van de verleiding
Iso Camartins biografische essays
Lob der verführung Essays über Nachgiebigkeit door Iso Camartin Uitgever: Artemis Verlag, Zürich/München, f 41,70 Importeur: Nilsson & Lamm
Cyrille Offermans
De gedachte dat geluk niet programmeerbaar is, werd ook in de eeuw die als geen ander geloofde in vooruitgang en evolutie, de negentiende, al hier en daar hardop uitgesproken. Geluk is aan het moment gebonden en komt, voor wie er ontvankelijk voor is, onaangekondigd - dat wist de sceptische Schopenhauer al, ook in dit opzicht trouwens eerder een realist dan een zwartkijker. En de jonge Nietzsche radicaliseerde dat inzicht in zijn geniale Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben tot de formulering dat wie zich niet ‘op de drempel van het ogenblik’ durft neer te laten, dom als een dier ‘elk verleden vergetend’, nooit zal weten ‘wat geluk is, en erger nog: hij zal nooit wat doen dat anderen gelukig maakt’, een ‘eis’ die hij overigens meteen daarna, in een vlaag van pedagogisch verantwoordelijkheidsgevoel, afzwakt tot de wens dat men zo althans met het verleden zou moeten omgaan: ‘geschiedenis bedrijven ten dienste van het leven.’
Wie op die manier geschiedenis bedrijft, zal zich niet enkel interesseren voor de vraag hoe de bestaande realiteit historisch te verklaren is, maar minstens evenzeer voor niet-gerealiseerde mogelijkheden, gemiste kansen, afgesneden of op een zijspoor gezette ontwikkelingen; hij zal kortom elke kans aangrijpen zich het historisch verloop anders voor te stellen dan in die versie waarvan iedereen de saaie en schijnbaar onwrikbaar monotone resultaten nu wel kent.
Van zulke gefantaseerde ontwikkelingen geeft de Zwitserse essayist Iso Camartin zijn boek Lob der Verführung een paar mooie voorbeelden. Een van de aardigste betreft een imaginaire ontmoeting van een nagenoeg vergeten liberale publicist uit het Zwitserse kanton Graubünden, Alexander Balletta, die omstreeks 1870 onder pressie van restauratieve, antiliberale, het kloosterleven bevorderende politieke ontwikkelingen zijn woongebied verliet, met Nietzsche, die in diezelfde tijd meermaals het cynische idee heeft geopperd in het nabijgelegen Flims een klooster te stichten, van waaruit onder zijn leiding, die van de antichrist zelve, gewerkt zou worden aan de uitvoering van zijn idee de wetenschap ‘onschadelijk’ te maken. Dat idee van Nietzsche mocht wat hoog gegrepen zijn, aan zijn verblijf in Flims danken we in elk geval zijn Vom Nutzen und Nachteil, een geschrift waar de eveneens in Graubünden opgegroeide Camartin zichtbaar zijn voordeel mee heeft gedaan.
Iso Camartin is hier te lande onvertaald en onbekend. Zeer ten onrechte. Hij won in 1987 de prestigieuze, eerder aan figuren als Leszek Kolakowski, Jean Starobinski en Lars Gustafsson toegekende ‘Europese essay-prijs’, vooral voor Nichts als Worte?, een pleidooi voor randculturen en ‘kleine’ talen. (Camartin weet waar hij het over heeft: hij is hoogleraar Retoromaanse literatuur en cultuur in Zürich.) Recent verscheen Lob der Verführung, een prachtige reeks samenhangende essays op het thema van de verleiding en de meegaandheid.
Camartin bepleit een open houding, zoveel mogelijk wars van wantrouwen en argwaan, en hij baseert dat pleidooi op een waarheid als een koe, op de gedachte namelijk dat ‘onze huidige wereld’, ondanks alles, nog altijd ‘de beste van alle denkbare werelden is’. Je kunt op straat oorproppen indoen tegen het lawaai, maar dan hoor je gegarandéérd nooit meer enig natuurlijk geluid. Camartin gaat dan ook liever ongewapend door het leven, met alle eventuele risico's van dien, dan zich bij voorbaat volledig op die risico's in te stellen en ze als onontkoombaar en tot hardheid verplichtend te beschouwen. Die houding, die in zijn geval zeker niet met naïef optimisme verward moet worden, demonstreert hij ook in intellectuele zin.
De essays in Lob der Verführung hebben een sterk persoonlijk karakter. Zo schetst Camartin in het eerste stuk na de inleiding zijn eigen biografie, die hij, veelzeggend genoeg, niet zozeer ziet als het resultaat van eigen beslissingen als wel als een verhaal (‘een continuüm van verlokkingen’) waarin hij terecht is gekomen en dat anderen voor hem verzonnen hebben. In de daaropvolgende stukken gaat het over alle mogelijke verleidingen, onder meer die van de geschiedenis, de filosofie, de computer, de muziek en zelfs de dood. Heel mooi is ‘Stemmen’, waarin Camartin (als altijd) met vele literaire en muzikale verwijzingen, de stelling uitwerkt dat de stem in erotische aangelegenheden belangrijker is dan de visuele waarneming. Zo gek is dat niet: het oor is immers een passiever, ‘archaïscher’ zintuig dan het oog, dat veel meer uit is op organisatie en controle. Wie zich, verleid door klanken (van de stem of anderszins), laat gáán en buiten zichzelf raakt, wordt, zodra hij zichzelf ziet, gemakkelijk tot de orde geroepen. ‘Onmogelijk verliefd te worden op een vrouw wier stem onaangenaam is,’ zegt Camartin. En de aangenaamste stem is er, net als bij zangstemmen, een die niet te mooi, te rond, te wattig is. Het is ‘de door het lichaam ongepolijst gemaakte, door zinnelijkheid verduisterde, door de levendigheid van de taal bijna gewone stem’ die ons weerloos maakt en ons dwingt haar tot het verste punt te volgen.
Dat ik deze essays in één adem heb uitgelezen moet wel met vergelijkbare kwaliteiten van hun toon te maken hebben.
■