Fotografie en de banaliteit van Het kwaad
Een eerder boeiende dan ontroerende roman van Graham Swift
Out of this world door Graham Swift Uitgever: Viking, 208 p., f 47,10 Importeur: Penguin Nederland
Anthony Paul
Graham Swift, die nog geen veertig is en dus beschouwd mag worden als een Britse schrijver van de jongere generatie, kan bogen op een indrukwekkend oeuvre, met name de complexe, fantasievolle roman Waterland en het eigenaardige, niet minder suggestieve Shuttlecock, een studie van schuldgevoel, paranoia, de onmacht van vaders en zoons tot communicatie met elkaar. (Beide verschenen in vertaling bij De Bezige Bij, respectievelijk als Waterland (1984) en Vederbal (1985).) Swifts romans hebben een aantal krachtige obsessies gemeen: het zijn familieverhalen waarin de kwalijke geheimen die overgaan van generatie op generatie, gezien worden als één met het grotere web van de geschiedenis, en het leven van de mens als onscheidbaar van dat van dieren en landschappen. Een belangrijke figuur in Shuttlecock is een hamster; Waterland wordt gedomineerd door de beeldend opgeroepen achtergrond, en biedt de lezer een keur van boeiende informatie over onderwerpen zoals de levenscyclus van de paling.
Out of this World betekent na de Dickensiaanse overvloed van Waterland een verandering van vaart en schaal. De nieuwe roman is beknopt en wordt bondig verteld in korte hoofdstukken. De overheersende metaforen zijn fotografie, luchtvaart en oorlog. Er zijn ‘twee hoofd vertellers, Harry Beech en zijn dochter Sophie. Harry is in de zestig (het is 1982, het jaar van de Falkland-oorlog) en was vroeger een beroemd persfotograaf, die de wereld schokkende beelden verschafte van haar diverse frontlinies. Hij begon in de oorlog als luchtfotograaf van Duitse steden die op de nominatie stonden voor verwoesting door de RAF.
Harry's moeder is overleden bij zijn geboorte, iets wat hem door zijn vader nooit vergeven is. Net als de vader in Shuttlecock is deze een oorlogsheld aan wiens heldhaftigheid een luchtje zit. Harry's eigen vrouw is omgekomen bij een vliegtuigongeval, en hij heeft de opvoeding van zijn dochter overgelaten aan haar grootvader, die behalve (eenarmige) oorlogsheld tevens wapenfabrikant is. Opa verwent Sophie met pony's en paarden en dergelijke, in een fraai, idyllisch Engels landhuis, waarboven de wolken langzaam voorbijglijden ‘zoals eens de tijd voorbijgleed’. Het verleden is in onze tijd een begeerd toevluchtsoord geworden. Maar een bedrieglijk: in die verrukkelijke entourage wordt op een goede morgen de wapenfabrikant aan hele kleine flarden geblazen door de IRA.
Daarop geeft Harry de fotografie eraan - hij is geschokt door zijn beroepsmatige reactie op de moord op zijn vader en de gewaarwording zelf aan de verkeerde kant van de lens van zijn collega's te staan. En Sophie vlucht naar Amerika, waar ze inmiddels op de divan ligt bij een psychiater in New York en de brokstukken van haar leven bij elkaar probeert te vinden. Het moment waarop zij afknapte, was toen ze haar tweelingzoons met speelgoedgeweren zag spelen. De roman schildert een wereld waarin verbrokkeling regel is en alles wordt afgekapt van zijn verleden, van ware betekenis en echt gevoel. De fotografie is een instrument van die vervreemding, doordat ze het leven vervalst - de fotograaf houdt ons voor ‘gewoon te doen’ - en de voorstelling scheidt van het object.
Onze enige redding, lijkt Swift te willen zeggen, is om met elkaar te praten, of, als er geen ander voorhanden is, met een goog, en te proberen elkaars ervaring te begrijpen. Gaandeweg bewegen de twee vertellingen, die van Harry en Sophie, zich zo niet naar elkaar toe dan toch in de richting van een mogelijke helende verzoening. (Er zijn twee hoofdstukken met een andere stem, die van Harry's overleden vrouw en die van Sophies man; die inlassingen lijken ietwat overbodig: een gestrande poging om wat meer complexiteit door het literaire mengsel te roeren.)
Na al de jaren - en generaties - van mislukking in de liefde, lijkt Harry zijn les geleerd te hebben en het geluk te vinden met een mooie, liefhebbende vrouw van drieëntwintig. Zij is een figuur die niet bepaald van de bladzijden knalt, en als ze in de buurt is krijgt het proza veelal iets klefs. Misschien is dit bedoeld als ironie; maar zo ja, dan is die mij ontgaan.
De fotografie is onmiskenbaar de dienares van de moderne geschiedenis, en het is allerminst onwaarschijnlijk dat een man met Harry's beroep getuige is geweest van het bombardement op Dresden, de Neurenbergse processen, Vietnam, Belfast. En net als wij allemaal heeft hij in 1969 op de tv naar de maanlanding gekeken; die brengt hem op de gedachte dat de camera tegenwoordig voorrang heeft boven de werkelijkheid: gebeurtenissen vinden tegenwoordig plaats om gefilmd te worden. Hij gaat niet naar de Falkland-oorlog, omschreven als ‘een laatste oorlogje uit nostalgie’ en ‘het tv-programma van het jaar’, maar ook als de zoveelste herhaling van de Trojaanse oorlog, met de holle echo van de epische illusies waarmee in 1914 de generatie van Harry's vader afmarcheerde, het hoofd vol van de heldhaftige klassieken.
De ideeën waar de roman van wemelt zijn als zodanig boeiend; de sterk didactische Swift schotelt ons in romanvorm een gestage stroom vragen en suggesties voor: de Eerste Wereldoorlog als het prototype van de twintigste-eeuwse botsing tussen ouderwets en modern, de wijzen waarop mensen door emotioneel falen gedoemd zijn de boze droom van de geschiedenis te blijven doormaken, veel bespiegeling over onze verhouding tot de camera en de beelden die ze verschaft. Niet al dat materiaal is helemaal origineel: vooral de fotografie, en de manipulatie van fotografische beelden voor de vorming en het voortbestaan van maatschappelijke ‘mythen’, is een thema bekend uit andere romans, alsook van schrijvers als John Berger en Roland Barthes; en als Harry in Neurenberg stilstaat bij de alledaagsheid van de gezichten in de beklaagdenbank die hij daar moet vastleggen, is bij hem de echo te horen van Hannah Arendts bekende uitdrukking ‘de banaliteit van het kwaad’, waar ze op kwam door de aanblik van Eichmann in zijn glazen kooi.
Graham Swift
Maar een ernstiger tekortkoming lijkt het feit dat het zo eenvoudig is om al die heldere ideeën uit de tekst te plukken. Want om met Gertrude Stein te spreken: ‘Opmerkingen zijn geen literatuur.’ Swift doet hard zijn best om zijn opmerkingen in literatuur om te zetten en slaagt daarin gedeeltelijk, maar niet geheel. In tegenstelling tot de mensen erin, komt de roman zelf nooit echt van de grond. Met andere woorden, deze roman is weliswaar een respectabel, waardevol en leesbaar werkstuk, maar haalt het niet bij de machtige verbeeldingskracht van Waterland. Dat was een rijke literaire stoofpot waarvan de ingrediënten met elkaar versmolten; deze roman heeft meer iets van een salade. De ingrediënten zijn gevarieerd, en zijn vernuftig fijngesneden en gerangschikt; maar het blijft een salade. Het boek is eerder boeiend dan ontroerend; een vakkundige prestatie, maar niet betoverend.
■