Ivoor draaien
Tot het standaardrepertoire van links-Labour behoort gescheld op de ‘kapitalistische pers’. Veel van de Britse kranten doen op hun beurt hun uiterste best aan de karikaturen van de linkervleugel te beantwoorden. Maar terzelfder tijd ontleent een aantal voormannen van die vleugel hun politieke status aan hun positie in de media. Dat geldt zeker voor Livingstone. Hij doet het goed op de tv, en laat zich niet, als Scargill, in een Jaguar met chauffeur van de ene stakingsbijeenkomst naar de andere rijden.
Zijn boek geeft een gedetailleerd overzicht van zijn werkzaamheden als voorzitter van de GLC. Het politieke handwerk wordt uitvoerig uit de doeken gedaan: de organisatie van intriges en tegen-intriges, de calculaties over wie wat zal doen, het mobiliseren van steun, het achterhouden van informatie of juist het laten uitlekken ervan, enzovoort. Het wordt geen moment boeiend. Misschien wel omdat nergens duidelijk wordt wat nu de grote gedachte is achter dit ‘ivoor draaien’ - zoals Bas de Gaay Fortman de kunst van de politiek noemde. Op meer dan driehonderdvijftig bladzijden weet Livingstone zijn politieke opvattingen en ideeën vrijwel volledig verborgen te houden. Zolang Livingstones activiteiten beschouwd worden als een vriendelijke vorm van grootstedelijke guerrilla heeft dit relaas nog wel iets amusants, ondanks de saaiheid waarin over de heldendaden wordt bericht. Anders wordt het, als zij worden gezien als een model voor wat de Labour Party moet worden. Het is niet moeilijk inhoudelijke bezwaren te bedenken tegen een ‘regenboogpartij’ van gekleurden, homoseksuelen, groenen, invaliden, jongeren en vrouwen en andere minderheden die de bureaucratie en het establishment bestrijden door elkaar niet al te slecht betaalde banen te geven. Maar dat is niet eens nodig. Na de opheffing van de GLC, die volgens Livingstone door de overgrote meerderheid van de Londenaren diep betreurd werd, werd hij kandidaat voor Brent East, een van de veiligste kiesdistricten in Londen voor de Labour Party. Livingstone werd er vorig jaar met de hakken over de sloot gekozen, zoals nergens in de Londense kiesdistricten het ‘succes’ van de GLC de neergang van Labour zelfs maar bleek te hebben vertraagd, Van Livingstone zullen zij niettemin nog wel veel meer horen. Bij gebrek aan beter is hij gedoemd de voorman van de linkervleugel van de Labour Party te worden.
John Silkin was ooit een voorman van een andere linkervleugel van Labour. Hij was van 1964 tot 1970 minister, en ook van 1974 tot 1979. Changing Battlefields verscheen postuum: Silkin stierf nog voor de algemene verkiezingen van vorig jaar. Over de uitslag maakte hij zich klaarblijkelijk geen illusies. Zijn boek is voor ongeveer eenderde een woedende analyse van wat er intern mis is met de Labour Party. De rest bestaat uit het standaardverhaal van politici die denken dat ze wat te vertellen hebben: hoofdstukjes die met elkaar een heel verkiezingsprogramma vormen, en net zo interessant en geloofwaardig zijn. In het geval van Silkin wordt dit deel van zijn boek enigszins gepeperd door zijn virulente anti-Europeanisme. In het hoofdstuk over defensie leidt dit tot wel zeer nonsensicale beweringen - zeker voor een oud-woordvoerder voor Defensie. De ‘voorwaartse verdediging’ van de NAVO berust volgens hem op de overweging dat het ‘(is) vital that Allied troops, particularly British troops, should be placed on West Germany's borders to discourage the Germans from ever again being tempted to use the borders to launch agression against their neighbours.’ De force de frappe is dan ook niet bedoeld om ‘de Sovjetunie in toom te houden, maar om Frankrijk voor een Bondsrepubliekeinse aanval te vrijwaren.’ Geen wonder dat Silkin de militaire toekomst van het Verenigd Koninkrijk vooral op het water ziet, want ‘Engeland is nog steeds - al twee eeuwen lang - de beste verdediging die de Oostkust van de Verenigde Staten heeft.’
Van boven naar beneden: Ken Livingstone, John Silkin, Tony Benn en Shirley Williams
ABC