Marginaal leven
Het centrale verhaal uit de bundel, ‘Empire’, is tevens het langste en rijkste (en met nog een ander het enige geschreven in de derde persoon). Het verhaal bestrijkt doelbewust het hele continent: het speelt in een trein van Spokane in Washington naar Minot in Montana, en de gedachten van de personages en verhalende zijlijnen dwalen onbelemmerd door het onmetelijke land: Californië, Florida, Iowa, Utah, Oklahoma. Het verhaal gaat over het leger, het marginale leven van hippies, Indianen, Californische motorrijders, de Amerikaanse ervaringen met drugs, drank, bizarre godsdienst en de onverzadigbare seksuele speurtocht, die leidt tot waanzin of gewoon verdriet. Het kernthema is overspel en het feit dat elk van ons alleen is.
Richard Ford
DAVID LEVINE
De meeste verhalen zijn gesitueerd in Montana, waar de Rockies zijn; die staat is bijna tienmaal zo groot als Nederland en heeft een twintigste van de bevolking, minder mensen dan Amsterdam. Geen wonder dat een eerste zorg van Fords personages het vinden van hun wezenlijke, juiste plaats is.
Quinn, de hoofdpersoon van de roman The Ultimate Good Luck (verschenen in 1981), verlangt naar een ‘plaats dichter bij’ zichzelf: die ‘plaats’ is in feite het toppunt van geluk, ‘the ultimate good luck’ van de titel. Daaraan ontbreekt het hem overduidelijk, want hij bevindt zich in een helse versie van Mexico, waar hij probeert de broer van zijn vriendin uit de gevangenis te krijgen. Die broer is een drugsmokkelaar, een armzalige bezopen ex-sportman, gedoemd om verscheurd te worden door de barracuda's waar hij tussen is gevallen. Hoe harder Quinn probeert hem vrij te krijgen, hoe verder hij zich weg ziet glijden in het moeras van corruptie en verraad. Hele passages lang lijkt er eigenlijk weinig te gebeuren, zoals dikwijls het geval is bij thrillers met een existentiële inslag; maar de spanning is te snijden, en ontlaadt zich nu en dan in schrikbarende en overtuigende gewelddadigheid.
Het beeld van Mexico als de onbetwiste poel van verderf, gerund door psychopaten, door en door misdadig, vergeven van slechte drank, valse insekten, lekke leidingen, is natuurlijk deels het produkt van een onthutste Amerikaanse argeloosheid jegens de rest van de wereld, en na Lowry, Traven, Greene, et cetera inmiddels ook een beetje een cliché. Maar misschien is het er inderdaad zo gruwelijk als ze het allemaal afschilderen.
De stijl van de roman is af en toe kleurrijk op een manier die Ford in zijn latere werk lijkt te vermijden (‘Oaxaca glinsterde als een mozaïek van platina lovertjes op een fluwelen ondergrond’). Hij schrijft nu met een strak aangehouden soberheid die doet denken aan Raymond Carver (1938), met wie Ford (1944) duidelijk affiniteit heeft qua onderwerp en aanpak. Beide schrijvers putten mysterie uit het doodgewone, beiden schrijven vanuit de grote Amerikaanse leegte en saaiheid, het rauwe land dat Henry James en T.S. Eliot ontvluchtten. Ze zijn onkosmopolitisch, ze kijken niet naar Europa; ze zijn even Amerikaans als Edward Hopper, aan wiens beelden ze dikwijls doen denken: Carver roept vaker Hoppers stoffige, versteende interieuren in gedachten, Ford zijn even mysterieuze, even verlaten, maar luchtiger buitenscènes. Hij is erg goed in licht- en ruimte-effecten, iets wat men vaak ziet in dit krachtige, inheemse type hoofdstroming van de Amerikaanse beeldende kunst en literatuur.
■