Een aanklacht tegen de dood
Sombere verhalen van L.H. Wiener
Wegens mensenkennis gesloten door L.H. Wiener Uitgever: Bert Bakker, 113 p., f 19,90
Wim Vogel
Zeven bundels verhalen en één roman, er zijn auteurs die in twintig jaar meer publiceren. Toen Lodewijk Henri Wiener in 1967 met twee boeken in een jaar debuteerde, meende hij de wereld aan zijn voeten te krijgen. ‘Ik was al tweeëntwintig, ik had een goudader aangeboord en niets of niemand kon mijn pad naar faam nog kruisen. Ik was in oorlog met de wereld en de wereld stond op achterstand. Zou ik de Nobelprijs weigeren?’ Die ader bleek moeilijk te ontginnen, alle prijzen werden steeds aan anderen gegeven en dat de wereld haar achterstand snel goedmaakte, bleek al uit de titels die de auteur aan zijn bundels gaf: Naamloze meisjes, Bomen die te mooi zijn moeten worden omgezaagd, Misantropie voor gevorderden, Wegens mensenkennis gesloten. Wie groots en meeslepend denkt te leven wordt bedrogen en ervaart het verraad van het leven.
Van die machteloosheid om de wereld naar zijn hand te zetten, getuigt Wiener in zijn jongste bundel Wegens mensenkennis gesloten. Een zorgvuldig samengestelde bundel die leest als een roman omdat er in de acht verhalen een thematiek wordt opgebouwd, uitgewerkt en afgerond door middel van identieke situaties en terugkerende motieven. Altijd al beschreef Wiener kwetsbare mensen die afstand bewaarden, die liever kozen voor ironie, voor cynisme en voor het alleenzijn dan dat zij zich open en bloot zouden tonen aan een samenleving die als bedreigend wordt ervaren. Vriendjes zijn nooit te vertrouwen, volwassenen niet te begrijpen en ouders blijven wat mistige wezens. Ook de volwassen mannen ervaren de wereld als een komplot dat uit is op hun ondergang.
Wieners nieuwe bundel is een geslaagde synthese van dat vroegere werk maar voegt daar ook nog iets aan toe: het inzicht namelijk dat de dood ons aller noemer is, niet te ontlopen noch door je te verschuilen, noch door je op de wieken van je verbeelding boven de werkelijkheid te verheffen. Dat de dood als een leidmotief in zijn leven aanwezig is, blijkt al uit het sobere openingsverhaal. In een paar honderd woorden beschrijft de auteur de vrijwillig gekozen dood van zijn grootouders en van één van hun twee zonen in mei 1940. De tweede zoon weigerde. Zijn zoon, L.H. Wiener, bezit nog altijd het fatale recept. Bewust plaatst de auteur zich daarmee in een traditie die nog tragischer contouren krijgt doordat bovengenoemde gebeurtenis zich voltrok in de Amsterdamse Cliostraat ‘één der Muzen; net als Euterpe’. Zo laat de geschiedehis ook hem nooit los en zo vinden ook de Gestapo-martelingen in de toenmalige Euterpestraat (tegenwoordig Gerrit van der Veenstraat) een plaats in deze aangrijpende vertelling.
In de verhalen daarna krijgt de geïsoleerde en eenzame positie van de hoofdfiguur steeds schrijnender contouren. De dood van zijn ouders is onontkoombaar en niet weg te ritualiseren, de vluchtwegen die door de verbeelding geopend worden blijken geplaveid met seksuele frustraties, drankzucht, een ongezonde belangstelling voor het fatale en lopen dood.
Dat verzet ook tegen de eigen dood geen succes zal hebben, daarvan wordt de ik zich bewust in het laatste verhaal, ‘Bar Bodega Petrovitch’. Terug in Zandvoort ontmoet hij zo'n onbegrijpelijke volwassene uit zijn jeugd, Dragan Petrovitch, ‘een naam als een zweepslag’. Eigenaar van een mysterieuze bar en een bekend figuur in het openbare leven in het vroegere Zandvoort. ‘Altijd verzorgd in uiterlijk, altijd voorkomend in manieren, een leider was hij van nature. Als Zandvoort Casablanca was dan was Dragan Petrovitch Humphrey Bogart en zijn Bar-Bodega Rick's.’ Tien jaar later is er van die betovering weinig over. De man van wie de ik in zijn jongelingsjaren dacht: ‘zo wil ik worden, later...’ is veranderd in een uitgebluste vijftiger. Het leven heeft ook hem eronder gekregen en het wordt de verteller duidelijk dat inderdaad ook hij later zo zal worden. Van zijn jeugdige overmoed is, sombere solitair die hij is, weinig over. ‘Vroeger had ik het niet onder woorden kunnen brengen, maar misschien kan ik het nog het beste zo samenvatten: in het najaar van 1967 was ik al tweeëntwintig en bijna beroemd, nu in 1987 ben ik pas tweeënveertig en is er in mijn hals geen spoor te bekennen van lel vorming.’
Ik vind dat Wiener met Wegens mensenkennis gesloten zijn beste bundel tot nu toe heeft geschreven. Geen spectaculaire, wel indringende verhalen die met hun sobere en ironische toon een aanklacht tegen de dood vormen.
■