Tijdschrift
De Revisor opent 1988 met een dubbel nummer op een breed paperbackformaat, zodat het tijdschrift beter past in de boekenkast meldt de redactie. Veel poëzie bevat dit num mer, behalve van de regelmatige bijdragende auteurs, nu ook een paar lange vertaalde ge dichten van Joseph Brodsky, Zbygiew Herbert en Czeslaw Milosz. Het is weer niet erg vrolijk gesteld met de menselijke verhoudingen in een aantal prozabijdragen, bijvoorbeeld in ‘De huwelijksreis’ van Cesare Pavese. Het verhaal is geschreven als een Emants-achtige Nagelaten bekentenis en ademt ook die sfeer van een beklemmende verhouding vol misverstanden Onrustige, wispelturige en intelligente Giorgio trouwt eenvoudige, goedhartige en meegaande Cilia, een uitgangssituatie waarbij de problemen al meteen duidelijk zijn. Ze betrekken twee kamers, waar het voormalige winkelmeis je Cilia rustig het huishouden bestiert. Giorgio wordt in tegenstelling tot zijn bruid niet vrolijker van de huwelijkse staat. Als hij een oude makker ontmoet, die op het punt staat naar China af te reizen, wordt zijn onrust weer hevig geprikkeld. Al hun geld haalt hij van de spaarbank en gezamenlijk maakt het paar hun verlate huwelijksreis naar Genua, die - en dat voel je al vanaf de eerste zin van het verhaal aankomen - bepaald geen succes wordt. Jean-Paul Franssens beschrijft in de eenakter ‘Een winterballade’ een echtpaar dat al heel lang bij elkaar is. Ook hier zijn de machtsverhoudingen duidelijk aangegeven. Hier maakt de vrouw de dienst uit en blijkt de man al behoorlijk afgetakeld. Hij leeft in een waan van heroïsch gedrag à la Na poleon. De vrouw speelt het spel geruime tijd mee, maar als er aan de militaire kledij van zijn rituele verkleedpartij iets ontbreekt, zijn steek nog wel, dan slaan bij de man de stoppen door. Het vermeende en daadwerkelijke overheersende gedrag van de vrouw wordt door de man gewelddadig onderdrukt. De
Revisor opent met een lang verhaal van Geert van der Kolk waarin de ik door Polen rondreist. Hij komt bij veel mensen over de vloer, wordt hartelijk ontvangen en maakt zelfs een goede vriend. Toch dringt hij niet echt tot de Polen door, van een dialoog is geen sprake. Zijn goede vriend Andrzej treedt in in een klooster en kan dan ineens niet meer meedoen aan de alcoholische verbroederingsbijeenkomsten in het café. Dan blijkt hun vriendschap eigenlijk heel wat afstandelijker te zijn en gaan ze zonder veel spijt en emotie uit elkaar als de ik aan het eind van het verhaal naar Wenen vertrekt. T. van Deel draagt een essay bij over een van onze meest produktieve dichters, Simon Vestdijk. Vestdijk schreef eens een Alice in Wonderland-achtig verhaal, waarin een man door een schilderij van Rembrandt stapt en zo in de zeventiende eeuw terechtkomt. In dit verhaal verwerkte Vestdijk volgens Van Deel voor het eerst een motief uit de beeldende kunst in zijn werk. Ook in zijn poëzie maakte hij veel gebruik van schilderijen. Van Deel telt zo'n honderd gedichten, waarbij er meteen al twaalf staan in zijn bundel Rembrandt en de Engelen, die Vestdijk in opdracht van minister Cals schreef. Vestdijk liet zich veelal inspireren door tamelijk klassieke schilders, in ieder geval ging zijn voorkeur uit naar schilderijen waarop een voorstelling wordt gegeven. Hij gaat dan niet beschrijvend te werk in zijn gedichten, maar hij gebruikt het afgebeelde als uitgangspunt en maakt er in zijn werk een nieuwe verbeelding van. Over de verwerking van beeldende motieven in Vestdijks proza is een studie in voorbereiding van Peter de Boer.
EVA COSSEE