[Rusland krijgt zijn verleden terug - vervolg]
alleenheerschappij?). Plaats van handeling van Vladimir Doedintsevs roman Witte kleren is een landbouwkundig onderzoeksinstituut. Het is het jaar 1948 en officieel staat het instituut achter de bizarre theorieën van de beruchte Lysenko; in het geheim echter doet een deel van de medewerkers echt wetenschappelijk onderzoek. Natuurlijk wordt dit ontdekt en de betrokken geleerden worden gearresteerd en verbannen. Later weet één van hen, die de Goelag overleeft, zijn onderzoek met succes in praktijk te brengen door het kweken van de ‘Kontumaks’, een aardappelsoort die tegen alle ziektes bestand is. Ook Witte kleren, dateert uit de jaren zestig en kan gezien worden als een - nogal verlaat - vervolg op Doedintsevs roman Niet bij brood alleen (1956), een van de geruchtmakendste boeken uit de vorige dooiperiode.
Met zijn (fictionele) verslag over de lotgevallen van een onderzoeksgroep in de tijd van Stalin is Doedintsev schrijver, socioloog en historicus tegelijkertijd. Deze verstrengeling van functies geldt in nog sterkere mate voor Daniil Granin en Vladimir Amlinski in hun documentaire verhalen ‘De oeros’ en ‘Elk uur zal gerechtvaardigd zijn...’. ‘De oeros’, vorig jaar verschenen in Novy mir, gaat over de bekende Russische geneticus Nikolai Timofejev-Resovski, die in de jaren dertig in Duitsland had gewerkt en op grond daarvan na de oorlog als collaborateur werd beschouwd en werd afgevoerd naar Siberië. Amlinski schrijft over zijn vader, een professor in de biologie, die eveneens gerepresseerd is tijdens Stalin.
Ook andere recent verschenen boeken behandelen duistere en lang verzwegen uitwassen van de Stalintijd. Boeren en boerenvrouwen van Boris Mozjajev is het tweede deel van een uitgebreid epos over het leven en de geschiedenis van de Russische boeren tijdens het Sovjetbewind. In het eerste deel, gepubliceerd onder Brezjnev, had Mozjajev de jaren twintig onder de loep genomen. Nu richt hij zijn aandacht op het begin van de jaren dertig, de periode van gedwongen collectivisatie en dekoelakisatie die de Russische plattelandscultuur ernstig en naar te vrezen valt blijvend heeft verstoord. Met zijn roman levert Mozjajev felle kritiek op de gewelddadige manier waarop de Russische dorpsgemeenschap werd vernietigd; ongekend openhartig beschrijft hij de excessen die daarbij plaatsvonden.
Niet minder schokkend is En overnachtte een gouden wolk (een regel uit een gedicht van Lermontov) van Anatoli Pristavkin, dat zich eveneens afspeelt in de jaren dertig. Het onderwerp van de roman is tweeledig: de deportatie van een heel volk (in dit geval een volksstam in het noorden van de Kaukasus) en het lot van jonge kinderen in de kindertehuizen. De hartverscheurende taferelen die zich afspelen krijgen een extra dimensie doordat alles gezien wordt door de ogen van een weeskind. Door dit kinderlijke perspectief besef je als lezer pas langzamerhand de volle ontvang van de verschrikkingen; deze culmineren in een beestachtige moord op het broertje van de wees.
De terugkeer naar het verleden heeft tot nu toe meer opgeleverd dan de problematiek van de eigen tijd. Weliswaar heeft de al eerder genoemde roman Het schavot van Tsjingiz Ajtmatov veel opschudding veroorzaakt door de thema's die erin aan de orde worden gesteld: drugsmokkel, verslaving, religie en ecologie, maar het boek is onevenwichtig van opbouw en nogal opgelegd symbolisch. De beste stukken gaan eigenlijk nog over de natuur - een van de verhaallijnen is de geschiedenis van een wolvenfamilie die door de mens uit haar jachtgebied wordt verdreven. Hoewel de discussies over de roman (verschenen in 1986) nog niet zijn verstomd, heeft een invloedrijke criticus het boek al afgedaan met de opmerking: ‘als iemand beter kan schrijven over dieren dan over mensen...’
Opmerkelijk in de recente Sovjetliteratuur is het nagenoeg ontbreken van nieuwe namen. Terwijl in de vorige dooiperiode jonge dichters als Jevtoesjenko en Voznesenski al heel snel van zich deden spreken, de dichter Pasternak de wereld verraste met zijn grote prozawerk Dokter Zjivago en Solzjenitsyn als vanuit het niets te voorschijn kwam met zijn schitterende Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj, zijn bijna alle in dit stuk genoemde werken afkomstig van gevestigde, oudere schrijvers. De jongeren laten het, althans tot nu toe, grotendeels afweten. Nieuwe stemmen in de poëzie, die de geest van de tijd vertolken, zijn er helemaal niet en ook het proza ziet er tamelijk bleek uit. De generatie van de veertigers, gevormd onder Brezjnev, heeft heel weinig auteurs van formaat opgeleverd en wordt in de Sovjetliteratuurkritiek dan ook niet voor niets de ‘tussengeneratie’ genoemd. Tussengeneratie, omdat zich inmiddels een nieuwe groep heeft aangediend, de ‘dertigers’, op wie alle hoop gevestigd is. Een paar veelbelovende namen: Pjotr Kranov, Tatjana Tolstaja, M. Koerajev, L. Bjezjin.
Aan echt belangrijk werk zijn deze schrijvers echter nog niet toegekomen. Jammer, want in tegenstelling tot dertig jaar geleden kan een boek als Dokter Zjivago nu wel worden gepubliceerd in de Sovjetunie. De vrijheid lijkt groter dan ooit. Nu zo'n lange periode van verstarring zou je eigenlijk verwachten dat de sluimerende krachten bij de jongere generaties in sneller tempo tot leven komen.
■