Wel en geen spijkers op laag water
Van Dijks onderzoek naar verborgen racisme
Schoolvoorbeelden van racisme Reproductie van racisme in schoolboeken voor maatschappijleer door Teun A. van Dijk Uitgever: Wolters-Noordhoff, 200 p., f 22,50
Communicating racism Ethnic prejudice in Thought and Talk door Teun A. van Dijk Sage Publications, 437 p., f 110,05
Thijs Pollmann
Vrouw zoekt man per advertentie. ‘Kleurling geen bezwaar.’ Is dit racisme? Een officier van justitie zal er weinig brood in zien, denk ik. Kennelijk is de tekst ook bij de advertentie-afdeling van de Volkskrant niet op bezwaren gestuit. Maar voor Teun van Dijk, hoogleraar in de tekstwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, zou zo'n zin kunnen passen in een patroon van doen en laten waarmee Jan en Alleman onze maatschappij racistisch houden.
In Communicating racism analyseert Van Dijk de wijze waarop mensen bevooroordeelde praatjes en opinies verkopen. Zijn materiaal bestaat uit gesprekken van student-onderzoekers met blanke Nedelanders en... met inwoners van San Diego. In Schoolvoorbeelden van racisme worden schoolboeken voor het vak maatschappijleer vanuit een soortgelijke optiek geanalyseerd. Het verborgen racisme in kranten en radio- en tv-uitzendingen werd door Van Dijk al eerder aan de orde gesteld in Minderheden in de media uit 1983.
Het gaat in deze studies steeds over de taalmiddelen die de leden van de dominante groep gebruiken om hun waarden- en normensysteem kenbaar te maken en door te geven, met een speciale aandacht voor de raciale elementen in dat systeem. Op racisme rust een taboe. Racisme moet daarom verpakt worden, want met onverhulde racistische uitlatingen beschadigt de spreker zichzelf. De taalmiddelen die daarvoor kunnen worden aangewend en die Van Dijk in zijn onderzoek betrekt, bestrijken een breed gamma, dat loopt van de subtielste aarzelingen en vergissingen bij het spreken tot onderwerpkeuze en structuur van de verhalen die verteld worden. Aangezien het racisme doorgaans niet rechtstreeks aan de dag mag treden is de analyse gericht op een interpretatie van uitlatingen zodanig dat daarin de verborgen veronderstellingen zichtbaar worden. Zeker als iemand negatieve opinies over buitenlanders wil ventileren, is het nodig daarvoor verdedigingslinies op te bouwen.
Van Dijks boeken bevatten talrijke voorbeelden van dergelijke strategieën. Ironie en overdrijving zijn er daar twee van. Maar ook kan men een beroep doen op de solidariteit van de toehoorder: ‘Het is echt een lieve jongen, maar het is een buitenlander, hè,’ met een verzwegen: Nou dan weet u het zeker wel? Of men noemt een bron: ‘Mijn zuster heeft het zelf meegemaakt.’ ‘Laatst stond het nog in de krant.’ Of men brengt zichzelf in de positie van bedreigde partij: ‘Niet zij, maar wij worden gediscrimineerd.’ Of men kiest een variant van het dikke-bult-eigen-schuld-type: ‘Vreemde arbeiders worden in verhouding tot Nederlanders 10 x zo vaak getroffen door bedrijfsongevallen en ziekte. Ze hebben een tekort aan technisch inzicht, kunnen Nederlandse veiligheidsinstrukties niet lezen en worden niet genoeg voorgelicht.’
Deze opinies zijn niet expliciet racistisch, maar volgens Van Dijk reproduceren ze etnische vooroordelen. Ze helpen die vooroordelen bedoeld of onbedoeld levend te houden. Ze zijn voertuig van racistische signalen in media, gesprekken en schoolboeken. Juist dat wat er niet expliciet in gezegd wordt, houdt een onderstroom van racistisch gemeengoed in stand. Van Dijk meent dat er methodes zijn om dit ondergrondse racisme aan het licht te brengen.