Leuk-zijn is de eerste zorg
Columns van Renate Dorrestein
Korte Metten door Renate Dorrestein Samengesteld door Liesbeth Hendrikse Uitgever: Contact, 143 p., f 14,90
Diny Schouten
Renate Dorrestein
CORINNE NOORDENBOS
Renate Dorresteins columns - ze beheert er drie, in Opzij, Bzzlletin en De Tijd - beginnen altijd provocerend genoeg om ze helemaal uit te willen lezen. Wel jagen ze me bijna zonder mankeren reeds halverwege op de kast, maar dat doet in het geheel niets af van mijn supporterschap. Dorrestein is er zeer welbewust op uit haar publiek tegen de haren in te strijken; ze preekt (in ieder geval in De Tijd en in Bzzlletin) per se niet voor eigen parochie. Die dapperheid geeft recht op bescherming van dezelfde ‘grenzeloos goede’ Almoeder die ze nogal eens te hulp moet aanroepen in haar stukjes, als het heilige vuur waardoor ons zondagskind onder de columnisten verteerd wordt haar al niet onkwetsbaar maakt.
Zesenveertig ‘Dorresteins’ werden gebundeld als Korte metten, de rubriekstitel van de Opzij-kolom. Ze zijn niet allemaal vervuld van wild geraas over de verfoeilijkheid des mans; er zijn ook zeer zachtzinnige overdenkingen bij over de vertederende grappigheid des vrouws. Stukjes als ‘Mayonaise’, ‘Vastgeklemd aan de damestas’, of ‘Wankelend onder de bloemkolen’, over respectievelijk de wonderzoete beloften van de staafmixer (‘Ik begreep ineens de schoonheid van Oer en Al en waarom het goed is dat vrouwen voedsters en hoedsters zijn’), de intimiteit van de damestas (‘Tenzij men een tasjesdief is, ervaart men het gluren in andervrouws tas als een duidelijk geval van huisvredebreuk’) en de verschrikkingen van het boodschappen-doen (‘Sinds ik zelf zo sjouw, tors en zeul, valt het me op dat andere vrouwen dat eveneens doen. Bepakt en bezakt, bedolven onder bloemkolen en volkorenbroden wankelen zij voort’), grenzen wat de behandeling van het onderwerp aangaat gevaarlijk dicht aan de ewige Weiblichkeit van zeg Ina van der Beugel of Libelle's Schéhérazade. In Dorresteins geval zijn het toonzaalmodellen van columnisterige ironie, maar het bevalt me niks om haar bijna te zien vervallen in de toon die in de Libelle zo'n succes heeft: ‘O, o, wat zijn wij vrouwtjes toch dom, maar kijk eens hoe lief we zijn.’ Schijnbaar achteloze tussenzinnetjes als ‘Waar ik kom of ga, struikel ik over mannen en kinderen, wat overigens op ongeveer hetzelfde neerkomt’, vallen in dezelfde categorie.
Leuk-zijn is Dorresteins eerste zorg, lief gevonden willen worden komt pas op een veel latere plaats. Een vermeende vrouwelijke plicht tot lief-zijn stelt haar wel voor dilemma's. Eén stukje, ‘Wég met die glimlach’, gaat er expliciet over. Daarin wordt het voorstel geopperd ‘om ons potiger te gaan gedragen’, nét als mannen. Dorrestein blijkt daarbij niet alleen jaloers te zijn op het kennelijke aanzien dat mannen in de ogen van obers genieten, maar hoopt ook op verlossing van de ‘volautomatisch’ gevoelde verantwoordelijkheid voor de voortgang van gesprekjes achter de zalmsalade. ‘Het voeren van een beschaafde conversatie, begrijp ik thans, is niet onze plicht. Voortaan zal ik mijn kaken op elkaar klemmen in plaats van twaalf keer te juichen: “Werkelijk? En hoe voelde dat?”’ Bij ‘Mevrouw Jansen’, over de tekst waarmee vrouwen de telefoon opnemen, valt de opinie over vereist vrouwelijk gedrag weer anders uit. Dat alleen mannen hun achternaam in de hoorn blaffen moeten vrouwen juist niet imiteren, ‘het was tenslotte de bedoeling van het feminisme dat mannen de mooie dingen van vrouwen zouden overnemen en niet wij de slechte van hen’. In ‘Hoongelach als feministisch welkom’, waarin de vraag wordt gesteld of de public relations van het feminisme ‘niet aan de al te scharrige kant’ zijn, wordt vrouwen juist aangeraden zich ‘een normale portie vriendelijkheid’ aan te léren tegenover schroomvallige beginners-in-het-feminisme, in plaats van mogelijke sympathisanten met tolerante opvattingen tegenover de mannelijke kunne meteen ‘integraal in repen te scheuren’, zoals nu op forums over vrouwenvriendschappen gewoonte is.
Meer feministische issues stellen Dorrestein voor dilemma's, maar je kunt niet zeggen dat ze heftig verlangt naar een overzichtelijke catechismus die het antwoord geeft op haar brandende vragen. Hoe feministisch is een facelift? Mag een feministe verliefd worden? Is alles wat vrouwen doen welgedaan? Het zijn niet mijn eerste zorgen, maar het lucht toch op dat Dorrestein ruim denkt over zulke kwesties: mooi-zijn is toegestaan in het streven om Een Wandelende Reclame Voor Het Feminisme Te Zijn, niet elke ‘handgeknoopte baarmoeder, gebreide kut of gemacrameed maandverband’ behoeft noodzakelijkerwijs feministische toejuiching, en verliefd worden mág, mits het voorjaar is en met dien verstande dat getrouwde mannen niet deugen en ongetrouwde ‘domweg worden afgeraden’.
Dorresteins toon is grimmiger waar ze meent typisch mannelijk gedrag op te merken. In ‘Vrouwtjes - die winkelen alleen maar’ pocht ze weliswaar dat ze ‘uren uit de voeten kan’ over het DNA-patroon van mannen, ‘zonder ook maar één keer in generalisaties te vervallen’, maar dat is grootspraak. Voor Dorrestein zijn mannen potentiële verkrachters en/of incestplegers, voor wie geen verzachtende omstandigheid geldt. Allereerst al niet voor de zesentwintigjarige man uit Den Bosch, die voor de aanranding van zijn twee zusjes - op dat tijdstip jonger dan twaalf jaar - een voorwaardelijke straf kreeg. De officier van justitie deed daarbij een beroep op de ‘asociale omstandigheden’ in het ouderlijk huis van de verdachte, maar voor Dorrestein zijn dat niet meer dan ‘smoesjes’. Het héle rechtssysteem dan maar omver? Dorrestein lijkt daar veel voor te voelen; haar buitenproportionele verontwaardiging over een in kranteartikelen gestelde vraag naar de betrouwbaarheid van incestslachtoffers doet zoiets vermoeden. Gelukkig maar dat voor Dorrestein het ooit in feministische kringen gedroomde matriarchale Utopia, waarin mannen die niet willen deugen de lul wordt afgesneden en één incestbeschuldiging genoeg is om hem sowieso een kopje kleiner te maken, veel van zijn aantrekkingskracht verloren heeft, door inmiddels aan het licht gekomen vrouwelijke ‘inquisitiemethodes’. Tegenover zusters kent de vrouwenbeweging er alvast twee, constateert Dorrestein: die van van doodknuffelen of doodknuppelen. Dorresteins huidige, verlichte standpunt tegenover ‘zusterschap’ luidt: ‘Zo kan ik er evenmin omheen om te constateren dat er zich onder vrouwen óók dombo's, stombo's en valsa's bevinden.’
Dorresteins zelfgefabriekte turbotaal zorgt voor het kleine ergeren in haar columns; haar favorieten zijn ‘het tussenbeense’ (‘een solistische aanpak van het tussenbeense’ als uitwijkmogelijkheid bij de keuze tussen ho en he), ‘klapseling’ (‘Ik liep nog geen kwartier en klapseling klonk achter mij een kreet’) en ‘qua’ (‘In mijn woonplaats was qua doordeweekse dag geen kerk open’). Je moet wel een beetje mal zijn om zulke woorden op te schrijven, maar het valt niet te ontkennen dat in bijtende stukjes als ‘Met Vredeling naar de gynaecoloog’ of ‘Nooit meer de Volkskrant’, op Dorresteins merk malligheid soms wel degelijk zegen rust.
■