[16 april 1988 - Nummer 15]
Ter zake
Diny Schouten
De literatuurpagina van Het Parool wordt sinds enige maanden onveilig gemaakt door een recensent met de gelukzalige en vredelievende naam van Felix de Vree. De Vree betoont zich in het kleine tiental recensies dat van hem werd geplaatst uiterst ontevreden over de Nederlandse letteren. Bij het afbreken van reputaties sneuvelden in het aanzicht der Paroollezers die van renommés als Remco Campert, Freek de Jonge, Jeroen Brouwers en Jan Siebelink. Wim de Bies De Boekcorner van... Goos Verhoef vergelijkt De Vree in zwaarte met Céline, en bevindt hij te licht; Gerrit Komrijs Lof der simpelheid schuift hij ‘gapend’ terzijde als fantasieloos gejeremieer. ‘Gerrit Komrij is iets van vroeger geworden,’ concludeert De Vree, en hij keert zich hoofdschuddend af van de jongste letteren: ‘Wij gaan eens een ommetje maken.’ De toon der oude heer doet vermoeden dat men te maken heeft met een studentikoos pseudoniem, waarachter zich een Propria Cures-redacteur verschuilt. Maar De Vrees chef, de jeugdige redacteur van de kunstbijlage van Het Parool Matthijs van Nieuwkerk, ontkent met kracht dat zijn recensent niet zou bestaan: ‘Tot mijn verbazing wordt me dat vaker gevraagd, maar De Vree bestaat echt. Hij is een zeventienjarige gymnasiast, van wie we veel verwachtingen hebben.’ Het is slechts om redenen van gebruikelijke discretie dat geen telefoonnummer gegeven kan worden, zegt Van Nieuwkerk: ‘Behalve dat er mensen zijn die hem een complimentje zouden willen geven, zijn er nogal wat die kwaad op hem zijn.’ Werkelijk?
Van de Limburgse schrijver Ton van Reen, die sinds 1965 bouwt aan een omvangrijk oeuvre en het met de vorig jaar verschenen roman Het winterjaar bijna bracht tot AKO-nominee, verschijnen dit jaar zeven titels. Daarmee hebben vijf uitgeverijen bemoeienis, wat Van Reen na een jarenlange ervaring als ‘problematisch verkoopbaar auteur’ vooral een gevoel van luxe geeft. Op verzoek van de Hema schreef Van Reen de novelle De thuiskomst die in maart ter gelegenheid van de boekenweek verscheen; bij uitgeverij Wildeboer verschijnt Van Reens kinderboek Vurige ruiters als tweede deel van zijn serie De Bende van de Bokkerijders; uitgeverij Goossens herdrukte de novelle De gevangene; bij uitgeverij Van Goor verschijnt het jeugdboek Emma; Van Reen schrijft ook de ‘speciale aanbieding’ van de Hema voor de komende kinderboekenweek in het najaar, en bij zijn tegenwoordige, ‘vaste’ uitgever Contact verscheen de verhalenbundel Uit het donkere zuiden en is een uitgave in voorbereiding van een reisverslag door Tanzania. Dat er nu tal van uitgeverijen zijn die rechten hebben op zijn titels, wijt Van Reen aan de vele wisselingen en overnamen van ‘concernuitgeverijen’ als Unieboek en Elsevier die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden: ‘Daardoor ben ik net als veel andere schrijvers alle zeggenschap over mijn boeken kwijtgeraakt.’ Van Reen beschouwt uitgeverij Contact nu met enig voorbehoud als zijn ‘vaste’ uitgever, want de les uit het verleden maakt hem wantrouwig tegenover de toe-, komst van die uitgeverij, die sinds eind vorig jaar in handen is
van Wolters Kluwer. Bij Contact vindt redacteur Frank Ligtvoet het geen probleem dat het werk van Van Reen bij zoveel verschillende uitgevers is ondergebracht: ‘Contact heeft geen kinderboekenfonds, en zulke uitgaafjes met hoge oplagen voorde Hema zijn heel leuk voor hem. Het gebeurt allemaal in overleg, en wij vinden het uitstekend dat er bij anderen kleine uitgaafjes verschijnen, als zijn echt belangwekkend werk maar bij ons verschijnt.’
In de Weekkrant Suriname wordt Michiel van Kempen, vaste recensent van De Ware Tijd, ‘de Jeroen Brouwers van Suriname’ genoemd. Van Kempen gooide met zijn in eigen beheer uitgegeven boek over het literaire leven van Paramaribo ‘een knuppel in het ganzenhok’, wat de vertaling zou moeten zijn van De knuppel in het doksenhok. De verslaggever maakt melding van Van Kempens ‘desillusies’ na een vierjarig verblijf in-Suriname als literatuurdocent en literatuurcriticus, die zijn arbeidsterrein nu ‘moegestreden en ontnuchterd’ vaarwel heeft gezegd. Als ‘structurele tekortkomingen’ wijst Van Kempen in zijn boek op gemakzucht en nonchalance bij de auteurs tegenover de ambachtelijke eisen van hun vak, en op het gebrek aan professionele begeleiding, dat veroorzaakt wordt doordat Suriname geen uitgevers kent maar alleen drukkers, en Nederlandse uitgevers van Surinaamse auteurs uit angst voor paternalismé ervoor terugschrikken om stijl en compositie aan een streng oordeel te onderwerpen. Van serieuze literatuurkritiek is eveneens weinig sprake, doordat de betrokkenen ‘van elkaars doen en laten op de hoogte zijn’ en gewoon zijn om artistieke en persoonlijke belangen door elkaar halen. ‘Wie gewetensvol zijn vak probeert uit te oefenen, wordt een pretentieuze en negativistische houding verweten. Men laat in dat geval als criticus de verdenking op zich een persoonlijke rekening met een schrijver te willen vereffenen,’ meldt de verslaggever geschrokken. Hij betoont zich bezorgd over de reactie die Van Kempens ernstige beschuldigingen zullen veroorzaken in het Surinaamse doksenhok: ‘Zullen zij verontwaardigd opvliegen en gillen dat deze bakra zich met zijn
eigen zaken moet bemoeien?’ Van Kempen zelf hoopt wel enige discussie uit te lokken, maar verwacht geen polemiek: ‘Dat is als genre in Suriname geheel onbekend.’ Niet desillusie bracht Van Kempen naar Nederland: ‘Ik ben juist van plan terug te gaan. Een van de redenen waarom ik hier ben is dat ik betrokken ben bij de Surinaamse uitgeverij Stichting De Volksboekwinkel, en we heel veel moeite hadden om aan papier te komen, doordat je daar geen deviezen voor krijgt. Door hier boeken te gaan distribueren, hopen we aan materiaal te kunnen komen.’ Gebrek aan faciliteiten bemoeilijkte ook de documentatie die Van Kempen in voorbereiding heeft over de Surinaamse literatuur: ‘Zelfs het maken van fotokopieën was niet mogelijk.’ Het lukte Van Kempen niet om een opvolger te vinden als (enige) literaire criticus bij De Ware Tijd; hij blijft vanuit Nederland zijn kritieken schrijven: ‘Ik kan me als buitenstaander toch enigszins afzijdig houden. De mensen daar durven die positie kennelijk niet goed aan.’ Met Jeroen Brouwers wil Van Kempen liever niet vergeleken worden, al voorzag ook hij de manuscripten van zijn tijdelijke landgenoten van taalcorrecties: ‘De Surinaamse literatuur is pas dertig jaar oud, en met zo'n kasplantje moet je een beetje voorzichtig omgaan.’
De auto van de ‘letterknecht’ van De Arbeiderspers, Martin Ros, is terecht. De dieven bleken de ‘ongeveer vijfentwintig plastic tasjes’ met documentatiemateriaal voor het boek dat Ros bezig is te schrijven, ongemoeid te hebben gelaten. Wel was de Peugeot uit 1984 volgens Ros' omschrijving ‘geheel uitgewoond’. Ros was tegenover journalisten die zo vriendelijk waren een opsporingsbericht op te stellen, wel verplicht in elk geval een aanwijzing te geven omtrent de inhoud van de zakken, maar die is beperkt gebleven tot een vage omschrijving van het geheime project waaraan hij werkt: ‘Een aspect van het fin-de-siècle.’ Ros verwacht het boek deze zomer te voltooien. Om zich te verdedigen tegen de beschuldiging dat de diefstal verzonnen zou zijn, beroept Ros zich op het geheel ontbreken van een afgesproken deadline: ‘En welk belang zou ik dan kunnen hebben bij een diefstal?’
Uitgeverij De Geus volgt een recent Amerikaans voorbeeld van uitgeverij Redpath: boekjes in enveloppen, die gestuurd kunnen worden aan vrienden en bekenden ‘om hen tot de literatuur te bekeren’. In september zal de eerste serie briefboeken verschijnen: verhalen (met een omvang van ongeveer 48 pagina's) van Jan Wolkers, Tessa de Loo, Astrid Roemer, Hermine de Graaf, Marion Bloem en Zhang Jie. Ze worden, evenals de envelop, gedrukt op bankpostpapier.