Het spul lóópt!
Opgeruimde verhalen van Maria Stahlie
Verleden hemel toekomst door Maria Stahlie Uitgever: Bert Bakker, 205 p., f 28,90
Diny Schouten
‘In het woordenboek van Martha Luther stond het woord “zekerheid” voor de zekerheid bij de a.’ ‘“Daar zitten we dan,” zei Mirjam Metzlar tegen haar negen maanden oude zoon die op dat moment niets op haar aan te merken had omdat hij net de eerste maaltijd van die dag achter zijn rudimentaire kiezen had.’ ‘Aan alles komt een eind, zo ook aan het wonen in een geboorteplaats.’ Zulke kordate openingszinnen mogen er zijn. Maria Stahlie duwt elk van de zeven verhalen uit haar eerste verhalenbundel Verleden hemel toekomst met een flinke zet het leven in, en ziedaar: het spul lóópt, heel vaak trefzeker en in ieder geval niet te stuiten.
Dat Stahlie ‘proza met hoog tempo’ schrijft, werd ook al gezegd over haar debuut Unisono, dat een half jaar geleden verscheen. Het aan die roman opgemerkte ‘light comedy’-karakter laat zich in het tweede boek veel minder gemakkelijk betrappen. Stahlies toon is uiterst opgeruimd, en ze maakt zich over veel vrolijk, maar haar streven lijkt me niet om haar personages, die het leven maar knap moeilijk vinden, een beetje uit te lachen. Ze is daarvoor te veel op hen gesteld, lijkt het.
Maria Stahlie
ANEFO
Drie van de zeven verhalen hebben een ‘ik’: ‘Honni soit qui mal y pense’, ‘Een roeping’, en ‘De haarbos van een heilige’. In één daarvan (‘Een roeping’) stoorde me de al te opdringerige aanwezigheid van een ‘mijn liefste’, ‘Dick’ of ‘Dicky’ geheten, auteur van Zee geheel wit en ‘nu alweer bijna een jaar’ werkend aan een roman die De Lage Landen betoverd heet. De bundel draagt in het voorwerk de opdracht ‘Voor Dicky Schouten’, inderdaad de naam van een andere auteur van uitgeverij Bert Bakker, bij wie het debuut Zee geheel wit verscheen. Zoveel intiems doet bijna Gerrit Krols principe navolgen, om een boek dat ostentatief voor iemand anders is bestemd, zonder pardon ongelezen te laten. Enige toegevendheid tegenover Stahlies hang naar het romantische blijft vereist. Het verhaal, over een in de goot terechtgekomen vrouwelijke popster-op-jaren, zwijmelt een beetje waar die ‘Marion’, die hardnekkig onverstandig en dus toch wel heel dapper bijt in elke hand die haar helpend wordt toegestoken, wel degelijk een stem blijkt te bezitten met ‘een warmte die in directe verbinding stond met de tranen die als vanzelfsprekend achter de ogen van de toehoorder begonnen te branden.’ Dat is, met de ‘glasheldere gitaarsolo's’ die ‘op hartverscheurende wijze het liefdesverdriet van de zanger’ onderstrepen, té leuk bedoeld. De leuke bedoelingen (veel grapjes in tussenzinnen) bederven iets van het gloedvolle effect van de waardige aftocht van ‘Marion’ waarmee het verhaal eindigt. Vaardig zijn de grapjes wel: als de dronken Marion in een auto wordt gehesen, doet ze er het zwijgen toe. ‘Wel kwamen er op het moment dat ze in oom Harry's auto duikelde allerlei andere zaken uit haar mond. Ook mij
is het al vaak opgevallen dat er altijd worteltjes bij zitten.’
Veel leuke olijkheid legt ook de ‘ik’ uit ‘Honni soit qui mal y pense’ aan de dag. Iets minder joligheid, en het verhaal over de angsten en voortijdige dood van het epileptische Franse jeugdvriendje Didier zou meer indruk achterlaten. Waar in dat verhaal het perspectief verschuift - met enige onhandigheid, lijkt het wel - van de vertellende Nederlandse vriendin naar een objectievere reconstructie van de gevoelens van Didier, wordt het verhaal meteen sterker. Schrijven van een afstand lijkt Maria Stahlie vaak beter af te gaan.
‘De obsessie van Wally van Asten’, ‘Het houtblok van boomdikte’, en ‘Verstand van denken’, elk in de derde persoon verteld, deden me het meeste plezier. Dat over Wally, een gebrilde zeventienjarige wiens bewondering voor Woody Allen even groot is als zijn verlangen naar een (eerste) tongzoen, wordt misschien wel gedragen door al te goedkope filmische gimmicks (met Woody Allen in de rol van engelbewaarder, die op zijn mobylette de gangen en misstappen van Walter/Wally nauwlettend volgt en gnuivend van commentaar voorziet), maar het is zo charmant als onhandige, minkukelige pubers nu eenmaal zijn. De tienjarige
[Vervolg op pagina 5]