Donor gevraagd
Lange tijd leken feminisme en moederschap elkaar zowat uit te sluiten. De zwangerschap, het baren en vooral de verzorging die daarop volgde werden als gesel van de vrouw gezien of als lastige tijdverspilling en in ieder geval als hinderlijke sta-in-deweg voor de carrière. Maar feministes werden ook ouder en, terwijl aan de horizon de menopauze opdoemde, weerklonk steeds luider de roep van de natuur, zodat de ene na de andere vrije vrouw voor de bijl ging. In Nieuwe moeders. Vijftien vrouwen en hun veranderende kijk op het moederschap (Nijgh & Van Ditmar. f 28,50) inventariseert Margriet Prinssen meningen over en ervaringen met het moeder worden in de jaren tachtig. De geïnterviewde vrouwen zijn allen tussen de dertig en veertig en de meeste van hen werden inderdaad door de ‘nu of nooit’-gedachte gedreven. Het hele spectrum van relatievormen passeert en passant de revue, van regulier manvrouw, al dan niet getrouwd of samenwonend, via groepswonen, bommoeder tegen wil en dank, tot lesbische verhoudingen. Zo ontstaat een aardige indruk van wat er allemaal mogelijk is, waarbij opvallend is wat een gedoe de ‘alternatieve’ leefvormen met zich mee brengen. Ook al hechten sommige vrouwen een uiterst minimaal belang aan de vader, iedereen vindt dat het kind ten minste zijn herkomst moet kunnen traceren. Dus gaat men aan de slag met vrienden of kennissen (‘liefst homoseksueel, dat geeft minder gedonder qua wederzijdse verwachtingen’) of men zet advertenties: ‘Donor gevraagd’. De grote variatie aan mogelijkheden om het zus of juist zo te doen leiden tot een gevoel van onveilige vrijheid. Dat was mijn vooringenomenheid en die werd door het lezen van dit boekje bevestigd. Overal moeten bewuste keuzes voor of tegen worden gemaakt en dat leidt tot veel extra gepieker en beslommeringen die de ervaring van het krijgen van een kind groter en
ingrijpender maken dan die vroeger was, toen dit alles een vrouw als vanzelfsprekend overkwam. Ondanks de geplande voorstelling van zaken, blijkt de werkelijkheid vaak toch weer anders uit te pakken: de commune ziet het kind niet zitten, dus de vrouw vertrekt met kind om op zichzelf te gaan wonen; een LAT - relatie is te onhandig en het stel besluit om toch maar bij elkaar in te trekken, hoe ‘burgerlijk’ het ook is; de baby meenemen naar het werk (‘moet kunnen toch’) loopt op een fiasco uit; de idealen van uitbesteding en verdeling van de verantwoordelijkheid lopen stuk op onverwachte ‘bezitterigheid’. Maar er is natuurlijk ook veel vreugde, waar ik hier verder niet over uitweid, omdat die bekend verondersteld mag worden. Het verknippen van de interviews tot thematisch samenhangende hoofdstukken leidt tot een in mijn idee onnodige gestructureerdheid. Vijftien vrouwen is te veel om uit elkaar te houden; als er één aan het woord is, moet je telkens terugbladeren: was dat nou die vrouw in dat kraakpand, in die woongroep of die met theater bezig was. De uniciteit van de geïnterviewden gaat op die manier ten onder in een quasi-systematiek die geen winst oplevert, omdat toch iedereen er op haar eigen manier tegenaan kijkt.
BR
Aan deze pagina werkten mee: Chris van der Heijden, Atte Jongstra en Beatrijs Ritsema.