Paleizen voor één nacht
Walter Mehring was zonder twijfel de meest verstokte hotelbewoner uit de twintigste-eeuwse letteren. In 1933 vluchtte hij uit Duitsland, een jaar of zes geleden stierf hij en in de tussenliggende vijftig jaar woonde hij op hotelkamers. Al zijn bezit stak in één koffer en als instant-schrijftafel sleepte hij op zijn reizen een plankje met zich mee. Het verwondert niet dat het manuscript van zijn grote boek over de Exil met de veelzeggende titel Wir müssen weiter ergens in een trein tussen Basel en Zürich bleef liggen - en nooit meer gevonden werd. (Een van zijn boeken heet bovendien Die verlorene Bibliothek). Voor honderdduizenden ballingen is het leven in hotels bittere nood. Slechts enkelen, zoals Mehring, maken daar een deugd van maar de meesten keren bij de eerste gelegenheid naar een eigen woning terug. Voor bijna iedereen is het hotel dus een pauze in de ruimte of een halteplaats op de terugweg. De meesten gebruiken het als ontspannings- of rustoord, velen als stop onderweg, slechts enkelen als bestemming. Over die laatsten - de dolenden - schrijft Rudie Kagie jammer genoeg niet. Hij heeft het in Hotelleven (Veen, f 22,50) over schrijvers die het in de huiselijke kring op de heupen krijgen, zich in een hotel terugtrekken en dan inderdaad tot werken komen - of juist niet en aanhoudend naar huis bellen om te horen hoe het met de kleuters gaat die ze nu net wilden ontvluchten. Of over zakenlui die eenzaam op het kamertje zitten, die als Martin Veltman twijfelen tussen een call-girl en slaaptabletten en dan toch maar room service bellen, de eigen hand nemen of porno aanzetten. Maar vooral heeft hij het over hotels, hun managers, geschiedenis, wel en wee en natuurlijk de beroemde gasten. Hij beschrijft eenentwintig van die hotels, negentien in Nederland en twee in België. Twee daarvan pretenderen het oudste van het land te zijn: De
Draak in Bergen op Zoom en De Zalm in Gouda. Het Badhotel in Domburg, dat voor de Eerste Wereldoorlog nogal wat blauw bloed en andere chic herbergde, staat nu al tien jaar leeg en wacht op de definitieve instorting of een fantasierijke geldschieter. Unique in Amsterdam is gespecialiseerd in gasten met een voorkeur voor de Blauwe Liefde. De Bosrand in Oisterwijk werd beroemd door zijn schakers, Atlanta in Enschede door het alcoholverbod en Spaander in Volendam door zijn schilderijen en meisjes in klederdracht (leuk voorde foto). Bijna al deze hotels hebben in de afgelopen jaren ingrijpende veranderingen ondergaan en allemaal in dezelfde richting: goede bediening, luxe omgeving en uitzonderlijk eten blijken het meeste op te leveren, maar daar voegt het management dan wel steevast aan toe dat het graag afwil van de roep een etablissement voor de elite te zijn. Natuurlijk, hoe meer gasten hoe meer geld. Een uitzondering in het rijtje vormen de twee zeemanshotels die Kagie in Katendrecht bezocht. Hotel Nanking is al verdwenen, ‘nu zitten er mokkeltjes in’, vertelt de ex-eigenaar. En hotel Denise zal binnenkort wel door de gemeente opgekocht worden. Dan zijn de laatste volkshotels uit het rijtje verdwenen en blijven louter ‘paleizen voor één nacht’ zoals De Wiemsel in Ootmarsum, dat zijn gasten per limousine naar het nabijgelegen restaurant vervoert. Gedurende de vijf minuten durende tocht kan een drankje uit de koelkast geschonken of nog even naar de kleurentelevisie gekeken worden. De geüniformeerde chauffeur buigt als een knipmes. ‘Maar,’ zegt de manager, ‘willen wij ons niet allen tenminste één avond van ons leven de koningin van Sheba voelen?’
CvdH