Tijdschrift
Vorig jaar kondigde een Amerikaanse uitgever het boek 20 under 30 aan: een verzamelbundel met verhalen, gedichten en essays van de nieuwe generatie. In navolging daarvan verschijnt in een nieuwe pocketreeks in Engeland binnenkort het boek 20 under 35: korte verhalen van jonge Britse schrijvers die een fraaie literaire toekomst wordt voorspeld door hun uitgever. Bzzlletin pakt het wat bescheidener aan en gaat op zoek naar de nieuwe generatie in een reeks van tien gesprekken met schrijvers en dichters jonger dan vijfendertig jaar. Joost Niemöller start deze serie in Bzzlletin 153 (febr. 1988) met een interview met Joost Zwagerman (geb. 1963). Zwagerman schreef tot nu toe een roman, een verhalenbundel, gedichten en recensies, dus hij is van alle markten thuis. Hij wil graag schitteren, dat wordt aan alle kanten duidelijk uit het gesprek. De belhamel van de Nederlandse literatuur wil hij uithangen, maar voor echte lyrische uitbarstingen acht hij zichzelf weer te gereserveerd. De altijd perfect in elkaar stekende academische bouwwerkjes die in onze literatuur schering en inslag zijn, kunnen hem niet bekoren. Later geeft hij toe dat hij toch ook in zijn boeken driftig aan het knutselen is. Van jongsaf aan is hij al aan het knippen en plakken en overschrijven. Wekelijks vergastte hij zijn familie op de Zwagergids met plaatjes uit tijdschriften, overgeschreven reportages en nageaapte interviews. De stap naar de schoolkrant lag voor de hand. Zwagerman, bekent in een verhaal in zijn bundel Kroondomein veel zinnen uit verschillende boeken van Gerrit Krol letterlijk te hebben gebruikt. Zo lijkt het postmoderne schrijven niet veel meer dan veredeld jatwerk. Maar op verzoek van de interviewer formuleert Zwagerman het wat beter: postmodernisme gaat uit van de basisovertuiging, dat daadwerkelijke originaliteit niet meer bestaat, na alles wat de kunst heeft voortgebracht. Bij
Zwagerman lijkt mij dat postmoderne geschrijf meer op een soort vingeroefeningen: hij schreef een variant op het prachtige verhaal van For Esmé-with Love and Squalor van Salinger en hij scharrelt met de gedichten van Gorter. Met de keuze van zijn bewonderde voorbeelden ben ik het meer dan eens, maar misschien had hij er beter af kunnen blijven. Schrijven is voor hem een kwestie van variëren, intensiveren en complexer maken. We zullen zien, veelbelovend klinkt het allemaal wel en Zwagerman legt een vrolijk gevoel voor relativiteit aan de dag door het interview te besluiten met een uitspraak over zijn leeftijd: Mijn kop steekt net boven het gras. Eigenlijk is dit nummer van Bzzlletin gewijd aan een veel oudere ster van de Nederlandse letteren. Peter Gielissen interviewt Marten Toonder en een aantal auteurs stort zich in verschillende bijdragen op de ontwikkeling van Olivier B. Bommel en Tom Poes op papier en op het filmdoek. Gielissen zocht Toonder op in Ierland, waarde schrijver al sinds 1965 woont, en raakt duidelijk in de ban van de magische, somber uitgestrekte, alcoholisch armoedige en tegelijk prachtige aanblik van het land. Toonder voelt zich bijzonder thuis in deze oude wereld, die naar zijn zeggen in zeer geringe mate door de mens in bezit is genomen. Hij herkende het landschap direct, omdat hij het in zijn tekeningen al zelf geschapen had. Een natuur waarin iets schuilgaat, een vreemde kracht die sterker is dan de mens. De dichter Yeats is er gek geworden, beweert Toonder, door net zulke rare ervaringen als hij ook regelmatig in huis en in de natuur heeft. Toonder heeft veel gevoel voor deze mystiek, lijkt het, en ik ben dan ook benieuwd naar de bundel met Ierse verhalen, als hij die tenminste van plan is te publiceren.
EVA COSSEE