Trouw en trouw
Met het dorp voegt Van Toorn een nieuw gegeven aan de geschiedenis van Erik en Margreet toe, in die zin dat hij nu uitgebreid hun jaren in de dorpsgemeenschap over het voetlicht brengt. Hij doet dat met grote vaardigheid; de roman steekt knap in elkaar met geraffineerde tijdlagen en subtiele perspectiefwisselingen tussen de ik-verteller Erik Leeman en een verteller die Erik en de anderen van enige afstand observeert. Een technisch gave roman derhalve, ook door het verzorgde taalgebruik met de milde Van Toorn-ironie. En toch... de roman bevredigt me niet. Ik krijg bij het lezen van al van die gebeurtenissen rond trouw en ontrouw, al dat getob om het leven, zo'n ontzettend moe gevoel. In ieder geval zo'n gevoel tussen verveling en irritatie, want enerzijds vind ik die hele Erik Leeman niet bepaald een spannende man tot wiens gevoels- en geslachtsleven ik en detail toegang wil hebben. En anderzijds ergert me het getut tussen die Academisch geschoolde dorpsbewoners.
Willem van Toorn
BERT NIENHUIS
Ik spreek met opzet van ‘getut’; de onderlinge relaties tussen de echtpaartjes Erik en Margreet, tandarts Herman en Inge, architecte Saskia en socioloog Rob, met nog wat rondlopend volk daaromheen, zijn wellicht van fundamenteel belang in sexualihus voor de betrokkenen, mij laten ze grotendeels Siberisch. Maar ik erger me ook: uitspraken als die van Saskia tot Erik, wanneer zij een verhouding met elkaar begonnen zijn en midden op de dag in bed liggen: ‘Rob en ik hebben afgesproken dat we elkaar niets vertellen zolang het ons huwelijk niet bedreigt. Ik geloof niet in al die openhartigheid. Als we erover gaan praten, duurt het geen maand.’ Zulke uitspraken vind ik passé-cliché. Dat geldt ook voor de woorden van Margreet die - ik heb het niet verzonnen - een liefdesnestje met de jongensachtige, onbehaarde echtgenoot van de overspelige, ‘koude vis’ (dixit Margreet) Saskia heeft gebouwd: ‘Ik ben gek op je,’ zei ze. ‘Je maakt me heel gelukkig. Maar ik voel me schuldig dat ik het nog steeds niet tegen Erik heb gezegd. En ik zie mezelf niet als een vrouw met een langdurige verhouding. Die had mijn moeder al. Ik vind dat we moeten stoppen. Rob.’ Ik vind de hele situatie inclusief de reacties van de heren-hartenbrekers nogal cliché: dit is toch het menselijk tekort op provinciaals doorzonwoning-formaat.
Het lijkt of Van Toorn dit type kritiek voorvoeld heeft. Meer dan bij eerder optreden laat hij zijn Erik, die zichzelf typeert als ‘een kankerende optimist’, nu boude, naar de actualiteit verwijzende opmerkingen maken. Erik ergert zich aan de manier waarop allochtonen bezit nemen van Amsterdam, of eerder nog aan de nonchalance waarop wij met onze eigen cultuur omgaan: ‘Ik vind dat ik het recht heb ongerust te worden als ik vrouwen in middeleeuwse jurken door Amsterdam zie lopen, een paar passen achter een Turkse bergdorpbewoner die ze als lastdier gebruikt, en die zijn dochters thuishoudt van school als ze de puberteit naderen. Het zal wel schilderachtig zijn, maar ik vind er geen barst aan [...] dat we niet eens tegen zo'n man durven zeggen: je mag hier best wonen, maar je stuurt netjes je dochters naar school en je houdt je aan de democratische regels hier en anders lazer je maar op.’
Erik ergert zich aan veel stuitends in de moderne tijd, en op die momenten heeft hij mijn sympathie. Dan lijkt hij enigszins boven zichzelf en boven al dat relatieleed uit te groeien, alhoewel de wroeging meegelopen te hebben in demonstraties voor de ‘bevrijding’ van Vietnam, of uitvallen naar de vervuiling van het milieu, of zijn optreden in de dorpspolitiek waar een oude boomgaard op het politieke offerblok ligt, nu toch ook weer niet de meest verrassende inzichten opleveren. Erik is een melancholicus, en dat maakt hem menselijk. In die kwaliteit weet Van Toorn hem menigmaal realistisch en treffend te typeren.
De intrigerende boektitel weerspiegelt de verhouding tussen cultuur en natuur: waar de natuur (het-polderlandschap) wordt volgeplempt met cultuur (de woningbouw, waarvoor zelfs of juist een oude boomgaard wordt opgeofferd), daar wordt de menselijke geest verdreven, kleiner gemaakt: leger. En ook de natuur zelf (de tijd en de dood) helpt een handje mee aan het leger maken van de menselijke wereld. Dat lijkt mij een van de problemen die Van Toorn in deze roman heeft willen uitwerken. Maar dan toch... ik had zo graag aan de hand van die problematiek in een wat ‘vollere’ romanwereld rondgedwaald.
■