Machteloos meeleven
Antropologen (en journalisten) schrijven soms over hun onderzoeksterrein schijnbaar zonder emotie. Dat heet al gauw liegen. Een beroemde affaire is die rond Malinowski wiens dagboeken aangaven dat hij de Tobrianders in dagelijks gebruik vaak zeer onaangenaam vond. Maar dat publiceerde hij niet. Het is maar de vraag of we daarbij van Wahrheit und Dichtung spreken kunnen. Het antropologisch geschrift is in zo hoge mate een geabstraheerde en geobjectiveerde verwerking van kennis dat verdringing van het reeël meegemaakte onvermijdelijk is. Alleen als de verdringing te groot wordt, verliest ook het geobjectiveerde zijn waarde; dan slaat het nergens meer op. Dat is soms het geval. De goede antropoloog moet tussen al deze klippen doorzeilen en dat is moeilijk, eenzaam-makend, vervreemdend en pijnlijk. Wie na een lange veldwerkexpeditie thuiskomt, moet de subjectiviteit van zich afzetten (en dat tegelijk ook weer niet doen, daar gaat het nu precies om) en zijn artikel of proefschrift gaan schrijven. In Afrika in spiegelbeeld schrijven veertien antropologen over hun subjectief beleven, het dagelijks ploegen en zwoegen, het trekken aan de informanten, de verliefdheden opgelopen in het veldwerk, de problemen met de gids en tolk, het zand in het eten, de uitputting, het wennen, het machteloos meeleven met armoe en rampzaligheid, de erotiek, of de woede om onrecht zoals waargenomen op de plaats zelf. Dat levert mooie verhalen, gedichten, essays en artikelen op; Lidwien Kapteijns opent de bundel met een aantrekkelijk verhaal over de oude Aboe Lafta die de neiging heeft verhalen telkens weer opnieuw te vertellen. Niet doen, Aboe. Het drijft Lidwien tot wanhoop. En je hebt nog zoveel informatie achter je kiezen waar ze écht op uit is. Maar: ‘Soms ligt het ook wel aan mij. Die keer dat ik hem terloops vroeg of hij ooit naar Mekka was geweest, kwam me duur te staan. Drie uur praatte hij toen over zijn pelgrimstocht, en
mijn sluwste en meest diplomatieke vragen konden hem niet van zijn onderwerp afbrengen.’
Dit is een scène uit de film Cry Freedom, die binnenkort ook in Nederland in première gaat, met Kevin Kline als de hoofdredacteur van de Afrikaanse krant ‘Daily Dispatch’ Danold Woods, en Denzel Washington als Steve Biko. Op basis van Woods boek over de manier waarop hij betrokken raakte bij de anti-apartheid-beweging in Zuid-Afrika (‘Asking for Trouble’) en zijn biografie over Biko maakte Richard Attenborough (regisseur van ‘Gandhi’) een film die hij grotendeels opnam in Zimbabwe, omdat er natuurlijk geen sprake van was dat hij in Zuid-Afrika zou kunnen filmen. Bij The Bodley Head is een boek verschenen met foto's uit de film en een inleiding van Attenborough waarin vertelt hoe de film tot stand kwam: ‘Cry Freedom, A Fictorial Record’ (f 33,60).
Het indrukwekkende verhaal van Wim Binsbergen over Eerste Veldwerk in Tunesië, 1968, eindigt met een ‘een dikke smakkerd recht op de mond’ van tante Oemborka, waarvan ‘de instrumentele, manipulatieve kant mijn uitwerking van het verzamelde materiaal bleef beheersen.’ Over de kloof tussen leven en schrijven gesproken!
Ook het tweede stuk van Van Binsbergen, over het Nkoja Meisjesfeest en zijn eigen verliefdheid, is superieur van vorm en betekenis.
Ironisch is het gedicht van Thanh-Dam Truong, waarin de volgende strofen:
Je liep langs hete straten
met je armzalige koopwaar
om de eindjes aan elkaar te knopen.
Met mijn hoofd vol methodologie
en theorie was het mij wel duidelijk
wat er jou te doen stond.
Over Nairobi, vreemd-moderne stad in Kenya, schrijft Martin Boornbos invoelbaar; de stad is echt en niet echt tegelijk. Buitengewoon vermakelijk vond ik Rob Buijtenhuijs en zijn nasporingen naar de revolutionairen van het Frolinat in Tsjaad. Het is hetzelfde als wat de journalist meemaakt die met heel geheime krakers van heel interessante kraakpanden over heel geheime tactieken mag praten - voor de helft volksverlakkerij en gewichtigheid om niks.
Dubbelspion in de politieke-antropologie is een thriller-achtig verhaal van Martin Doornbos over hoe des antropoloogs gangen worden nagegaan en hoe hij gebruikt wordt. De wraak van de kameel van Paul Doornbos legt uit waarom je nooit native moet gaan, zoals de uitdrukking luidt voor overmatige aanpassing. De poëzie in de bundel is vaak sterk, maar leent zich niet goed voor citeren. Louise Fresco over een inheemse vrouw: ‘Je ogen lijken leeg voor mij.’ Dat is wat er soms aan de hand is..
■