Flann-O'Wie?
Flann O'Brien had een uitgesproken gevoel voor absurdistische humor. In zijn boek The Third Policeman (gekenschetst als ‘the love between a man and his bicycle’) figureert de filosoof De Selby die voortdurend eigenaardige theorieën ontvouwt. Een van zijn meest pakkende uitspraken is: ‘Hammering is anything but what it seems to be.’ In de enorme lappen van voetnoten gaat O'Brien in op de achtergronden van De Selby's theorieën en op de controverses waar deze aanleiding toe gaven. De Selby is imaginair, zijn ideeën zijn wat je noemt far out (zo ontwierp hij een nieuwe visie op het begrip ‘duisternis’: deze bevindt zich in blikken die op het eind van de dag geopend worden, de inhoud verspreidt zich langzaam door de atmosfeer, bereikt een maximale intensiteit en lost tegen de ochtend weer op), toch vormt zijn filosofie geen gesloten universum, omdat O'Brien in zijn voetnootcommentaren allerlei bestaande filosofen (en theologen) betrekt en deze ook correct citeert. Het boek wordt daardoor een mengeling van beminnelijke onzin en serieusheid die uit andere bronnen afkomstig is - en daarnaast natuurlijk nog het gewone verhaal van de roman zelf dat voor de lezer die geen voetnoten wil achter elkaar door te lezen is. Veredeld jatwerk en eigen absurditeit, dat is zo'n beetje de lijn in het werk van Flann O'Brien zoals die ook naar voren komt uit Flann O'Brien. An Illustrated Biography door Peter Costello en Peter van de Kamp (Bloomsbury. Importeur Nilsson & Lamm, f 61,30). Het boek is meer een aanzet tot een biografie dan een echte biografie; veel ruimte gaat verloren aan (overigens prachtig) fotomateriaal. De Ier Brian O'Nolan, zoals zijn eigenlijke naam luidde. (1911-1966) blijft een mysterieus persoon die blijkbaar door weinigen echt gekend werd. Zoals het een rechtgeaarde Ier betaamt was hij verslingerd aan de alcohol, al
weerhield dit hem niet van een enorme produktie, niet zozeer op literatuurgebied als wel in de journalistiek: onder de naam Myles Na Gobaleen schreef hij meer dan vijfentwintig jaar elke dag een column in de Irish Times. Deze column schreef hij elke zondagmiddag voor de hele week, dus zes achter elkaar. Dat vond hij het meest efficiënt, want doordeweeks werkte hij als ambtenaar bij de gemeentelijke overheid van Dublin. Niet dat hij daar de hele dag mee bezig was, hij werkte van negen tot halfelf en verliet daarna het kantoor voor zijn ronde langs de pubs. Zijn jas en hoed liet hij hangen en zijn secretaresse hield hem de hand boven het hoofd door tegenover bezoekers daar op te wijzen en te zeggen dat hij ergens in het gebouw moest zijn. Die efficiëntie had hij zijn hele leven; al tijdens zijn studie werkte hij nooit meer dan anderhalf uur per dag. Zijn eerste roman At Swim-Two-Birds verscheen in 1939, kreeg goede kritieken maar sloeg in het geheel niet aan bij het lezerspubliek - er werden slechts 244 exemplaren van verkocht. Het was ook een moeilijk boek, met grote stukken uit middeleeuwse Ierse teksten erin; hij plunderde de literatuur, gebruikte van alles wat hem te pas kwam en smeedde dat om totdat het iets van hemzelf was geworden. De dood van zijn vader en de oorlog noopten hem tot afzien van verdere literatuuractiviteiten. Hij moest in het onderhoud voorzien van een flink aantal van zijn elf broers en zusters die nog te jong waren om voor zichzelf te zorgen en de journalistiek was in dit opzicht een uitkomst. In de jaren vijftig werd hij herontdekt. At Swim-Two-Birds werd herdrukt en er vond een Flann O'Brien-revival plaats. Uit het boek van Costello en Van de Kamp krijg je een redelijk overzicht van zijn leven; de mens Brian O'Nolan blijft echter in nevelen gehuld, zoals de samenstellers ook zelf toegeven. Hij was gelovig, maar hoe ver ging zijn katholicisme? Hij was een vrouwenhater, zeker in zijn
studententijd, maar over zijn verhouding met vrouwen wordt niets vermeld, behalve dat hij op zeker ogenblik trouwde (toen hij vond dat hij een vrouw nodig had), wat overigens een goed huwelijk werd. Had hij kinderen? Hoe was de verhouding met zijn broers en zusters? In het boek komt het niet aan de orde. Hij was chauvinistisch Iers met een enorme kennis van de Ierse taal - en letterkunde en had een grote liefde voor Duitsland (met voor de jaren dertig verdachte aspecten). Hoe dat allemaal precies in zijn hoofd zat, zal moeilijk na te gaan zijn, omdat hij zelf zo op grappen en mystificaties gesteld was. Na lezing van dit boek lijkt het me echter alleszins de moeite waard om te proberen.
BR