Hij wou provoceren, hij wou reldeldel, hij wou geld verdienen
De stuurloosheid van Wim Sonneveld
Sonneveld door Henk van Gelder Uitgever: Quintessence/Centerboek, 172 p., f 34,50
R. Ferdinandusse
Jos Brink denkt nog elke dag aan Wim Sonneveld. Hij schrijft dat in het voorwoord, en het kan wel kloppen want hij schrijft er direct achteraan: ‘Omdat ik de Genesiuspenning draag, die nu de Wim Sonneveld-Genesiuspenning heet.’ Brink kreeg die penning van Sonnevelds vriend, Huub Jansen, die ‘het kleinood na Wims dood van diens borst haalde’. De eerste drager was, volgens het voorwoord, Fred Astaire, met wie Sonneveld tijdens het maken van de film Silk Stockings ‘een tamelijke vriendschap’ opbouwde. Hoe het ook zij: zou het ding, als het eenmaal van Brinks borst wordt geplukt de Jos Brink-Wim Sonneveld-Genesiuspenning heten?
Ik moest daaraan denken toen ik op een avond - toevallig, het kwam zo uit - een gedeelte zag van Wedden dat, éen van de hoogtepunten van het hedendaagse televisie-amusement. Jos Brink presenteerde dat bekwaam, opgewekt, gedecideerd en niet zonder enige zelfingenomenheid. Zou Sonneveld, dacht ik, als hij was blijven leven, als zijn maag en hart het hadden uitgehouden, daar hebben gestaan? Ik houd het niet voor onmogelijk. Artiesten (en tekstschrijvers) die een direct contact met het publiek hebben gehad dreigen zich altijd wel terug te trekken in Frankrijk, maar dat duurt nooit lang. Sonneveld zou Wedden dat perfect hebben gedaan, maar hondser en agressiever dan Brink. Alle kans dat hij het eerste seizoen niet zou hebben overleefd, en dat er daarna gezocht zou zijn naar een iets publieksvriendelijker tiep.
Het voorwoord waarin Jos Brink die bekentenis doet staat in een boek van Henk van Gelder. Het heet Sonneveld, het is al vier maanden op de markt, het is kloek van formaat met veel foto's en mooie, unieke documenten. En al vier maanden weet ik niet goed wat ik van het boek moet denken.
Ik heb er twee recensies over gelezen. Hans Vogel, in Het Parool, zei onomwonden: ‘Hét boek over Sonneveld weer niet geschreven’ - volgens hem is het (opnieuw) een grote bak vol anekdotes, oude gegevens en citaten. De recensent van de Volkskrant is wat jonger en deed het anders. Hij vertelt hoe hij als tienjarig jongetje na een repetitie van het kerkkoor in elkaar was geslagen en bloedend thuiskwam en van zijn moeder geen troost kreeg maar de opmerking: ‘President Kennedy is dood’. Daarna besloot hij Kennedy voorgoed te haten. Tien jaar later kwam hij na een verblijf in Afrika thuis en het eerste wat zijn moeder zei was: ‘Sonneveld is dood’. Maar in plaats van Sonneveld dan voorgoed ook te haten, begint hij het boek van Van Gelder met enige instemming na te vertellen.
Zelf zat ik er ongelukkig een beetje tussenin. Het eerste deel van Van Gelders levensverhaal was boeiend, met nog onbekende feitjes en aardige plaatjes. Maar vanaf My Fair Lady werd het ondraaglijk oninteressant en vlak. Eerst dacht ik: zie je wel. Vogel heeft gelijk, als je maar iets van die tijd waarin Sonneveld min of meer eigendom van het grote publiek was, hebt meegemaakt dan voegt dit boek er totaal niks aan toe. Het eerste deel vond ik wel aardig, maar die jonge vogel van de Volkskrant kwam tot ‘een redelijk volledig beeld.’ Zou het een kwestie van leeftijd zijn? Of is er inderdaad een soort breuk in het leven van Sonneveld te ontdekken?
Van Gelder beschrijft de première van Sonnevelds eerste one man-show, op 1 januari 1964 in het Nieuwe de la Mar Theater: ‘Voor de aanvang leek het erop dat twee hinderlijke schaduwen de avond zouden overheersen - de herinnering aan de oudejaarsavondconference van Wim Kan, de vorige avond, en het besef dat Toon Hermans verderop in een uitverkocht Carré stond. Maar zodra het pleit via de autobiografische opening was gewonnen, voelde Sonneveld dat hij de zaak in handen had. Toen de onvermijdelijke meezinger goed op gang was, durfde hij zich dan ook een kleine brutaliteit te veroorloven: “Jongens, nou zó hard dat ze het in Carré kunnen horen”.’
In al zijn eenvoud toch een beetje een dramatisch moment. Sonneveld was al beroemd (hij had drie jaar My Fair Lady achter de rug) en hij was bezig met een inhaalmanoeuvre. Hij was jarenlang de drager geweest van het intellectuele cabaret, met een tikje literatuur, een tikje chanson, omringd door artiesten van formaat, en hij merkte dat de tijden te snel veranderden. Er was een grote concurrentie van kleine cabarets, en Hermans en Kan hadden zich al op zichzelf teruggetrokken. Hermans met het unieke talent van eigen vondsten en eigen woorden, Kan met het unieke talent grappen van anderen, die hij van alle kanten aansleepte en liet aanslepen, tot een eigen geheel aan elkaar te smeden. Het moet voor Sonneveld een gruwelijke opgave geweest zijn om mee te kunnen blijven doen in dat idee van Grote Drie van het cabaret.
Wim Sonneveld