Blanken met de billen bloot in Botswana
Bekroond verhalendebuut van Norman Rush
Witmannen door Norman Rush Vertaling Paul Syriër Uitgever: Amber, 160 p., f 27,50
Alle Lansu
‘De lokgroep van het avontuur’ voerde de Amerikaan Norman Rush in 1978 naar Botswana om er de activiteiten van een Amerikaanse hulporganisatie te gaan coördineren. Met dozen vol aantekeningen, die hij ‘overdonderd door de culturele en emotionele ironie van de situatie’ was gaan bijhouden, keerde hij in 1983 naar de Verenigde Staten terug. In 1986 debuteerde Rush op tweeën vijftigjarige leeftijd met de verhalenbundel Whites, die in datzelfde jaar werd bekroond met de American Book Award.
Wie in deze wintermaanden wordt bestormd door romantische fantasieën over een even aangenaam als nuttig verblijf in tropischer en exotischer oorden, doet er goed aan om, alvorens een definitief besluit te nemen, eerst Witmannen te lezen.
In zes beklemmende en, zo op het oog, uit het leven gegrepen verhalen schetst Rush hoe blanke westerlingen - veelal tijdelijk in Afrika gestationeerde ontwikkelingsexperts - zich geen raad weten met hun verblijf in een hen vreemde en verwarrende cultuur. Ze blijven buitenstaanders, moedwillig of tegen wil en dank. De bijbels geïnspireerde idealist Bruns uit het openingsverhaal gaat aan zijn naïviteit ten gronde. ‘Volgens mij voelde hij zich alsof hij in een schilderij van Hieronymus Bosch verzeild was geraakt en dat hij er iets aan moest doen.’ De Amerikaanse antropologie-studente die in dit verhaal als verteller optreedt, heeft zelf haar onderzoeksproject naar traditionele voedingspatronen in duigen zien vallen, toen ze tot haar verbijstering ontdekte dat er in the middle of nowhere cornflakes, chips en bier werden geconsumeerd. Menig personage houdt zich met cynisme op de been. Dat kan onthutsende proporties aannemen.
In het meest schokkende verhaal uit de bundel, ‘In de buurt van Pala’, volgen we twee Engelse mijningenieurs en hun echtgenotes op een toeristische trip per Landrover door de desolate binnenlanden van Botswana. De mannen putten zich uit in cynische commentaren op de gang van zaken in het land: de groeiende misdaad, de slechte wegen, de nietsnutten van negers. Dat blanke aannemers hun infrastructurele projecten met inferieure materialen en de grootste onverschilligheid uitvoeren erkennen ze, maar ze halen hun schouders er over op: je nek uitsteken zou je nog je kop kunnen kosten. Dan wordt het Nan, een van de vrouwen, te gortig. Zij en haar man Gareth raken, kennelijk niet voor het eerst, verwikkeld in een felle woordenwisseling over de blanke hypocrisie. Al redetwistend stuit het gezelschap op drie zwarte vrouwen en een baby die, broodmager en in vodden gehuld, langs de zandweg staan te bedelen om water. Achterop de Landrover hangt een tank vol. Gareth piekert er niet over om te stoppen: ze zouden vast komen zitten in het zand. Terwijl de zwarte vrouwen tevergeefs proberen de auto bij te houden en de een na de andere uitgeput in het zand stort, smeekt Nan haar echtgenoot te stoppen. Tot ze in een vlaag van hysterische razernij een fles water naar buiten gooit, een actie die door Gareth met een vernederende tegenzet wordt beantwoord. De lezer blijft naar adem happend achter.