Tijdschrift
Jaloezie is het thema van een viertal bijdragen in De Gids, januari 1988, waarmee het tijdschrift zijn hondereenenvijftigste jaargang ingaat. Nico Frijda schrijft over de structuur van jaloezie en afgunst. Zijn benadering is de meest fundamentele; hij bakent de begrippen jaloezie, afgunst en rivaliteit onderling af en brengt deze in verband met de fenomenen macht, liefde, schaarste en concurrentie. Het onderscheid tussen de drie emoties is vloeiend. Jaloezie doet zich voor als iemand bezit neemt (of dreigt te nemen) van iets wat je als ‘van jou’ beschouwt. Van afgunst wordt gesproken als iemand iets heeft wat je zelf ook graag zou willen. En bij rivaliteit gaat het erom dat twee mensen allebei iets niet hebben en daarover met elkaar strijd leveren. Het zal duidelijk zijn dat deze drie emoties nooit alleen in hun zuivere vorm voorkomen. In alle jaloeziesituaties die zich in de werkelijkheid voordoen vindt er een voortdurend heen en weer zwalken plaats tussen boosheid om de winst van de ander en verdriet om het door jezelf ervaren gemis. Elke jaloersheid heeft zijn afgunst- en rivaliteits-component en zo zijn er talloze constellaties, die allemaal draaien om machtstreven en angst voor machtverlies. Frijda beziet vooral de instrumentele aspecten en dat doet hij uiterst helder. Meer therapeutisch georiënteerd is het stuk van Louis Tas die een goed oog heeft voor de giftige effecten die jaloezie en aanverwante verschijnselen teweeg kunnen brengen. Hij geeft enkele saillante voorbeelden, zoals de opmerking van een ontwerper tegen zijn collega die trots een hoge onderscheiding laat zien die hij voor zijn werk had gekregen: ‘Schandalig, om je met zo'n lelijk stuk drukwerk te beledigen!’ Tas probeert een antwoord te vinden op de vraag waar de jaloezie eigenlijk vandaan komt; kan de beleving ervan ónder woorden gebracht worden zonder een impliciet beroep op ieders
bekendheid ermee? Hij verwijst dan naar de psychoanalytica Melanie Klein die het begrip ‘spoiling’ introduceerde: de oerwens van de zuigeling om de moederborst te vergiftigen uit woede dat de borst niet aan hem toebehoort maar aan iemand anders (in casu de moeder). Een soort destructieve kracht die het best omschreven kan worden als de lust om te verpesten. Volgens Tas kan elke jaloerse handeling of emotie beschreven worden in termen van ‘verpesten’ en met deze nadruk op het irrationele geeft hij een mooie aanvulling op de sterk rationeel getinte analyse van Frijda. Christien Brinkgreve schrijft over de veranderingen in de jaloeziepatronen tussen de seksen. Het feminisme bezien als collectieve afgunst-gevoelens van vrouwen. Zij gaat ook in op de verschillen tussen penisnijd en baar(moeder)-nijd. Waarom heeft dat eerste altijd zoveel meer in de belangstelling gestaan? Nu vrouwen meer in de mannenwereld beginnen door te dringen, wordt de afgunst van mannen groter. Voor vrouwen is de terreinuitbreiding pure winst (de kinderen blijven ze immers krijgen), terwijl de toegenomen (vaak afgedwongen) bemoeienissen van mannen met het huishoudelijke door hen niet echt als statusuitbrerdend worden ervaren. A. de Swaan ten slotte schrijft over jaloezie als klasseverschijnsel. Hij beschrijft hoe het onderscheid tussen de arbeidersklasse en de kleine middenstand tegen het einde van de negentiende eeuw kwam te vervallen door de opkomst van de sociale verzekeringen. Deze bestaanszekerheid wekte wrevel bij de sociale klasse die daar net boven zat. Diezelfde groepsjaloezie vindt men tegenwoordig bij mensen met een minimuminkomen ten opzichte van uitkeringstrekkersen bijstandcliënten.
BR