Habitueel gekanker
Een tijdlang werkte Swift samen met leidende politici. Hij verzorgde met succes de public relations van de regering Harley, maar de beloning die hij verdiende kwam niet. Steeds als er een aantrekkelijke positie te vergeven was, ging een andere kandidaat voor. Hij werd gefeliciteerd met langverwachte benoemingen en moest dan uitleggen dat het niet was doorgegaan. Dat onrecht past zo mooi bij Swifts levensgevoel, dat je je afvraagt of hij het lot een handje heeft geholpen.
Swifts habituele gekanker had te maken met teleurstellingen in zijn politieke loopbaan. De intensiteit van zijn mensenhaat doet echter vermoeden dat er meer aan de hand was. Swift had morele bezwaren tegen mensen, maar bovenal een afkeer van lichamen. Tegelijk is hij gefascineerd, met een belangstelling voor poep en pies die nu kinderlijk aandoet.
Swifts leven begon weinig voorspoedig. Zijn vader was al dood en zijn moeder had weinig oog voor hem. Zo merkte de jonge weduwe pas na verloop van tijd dat haar baby verdwenen was. Het bleek dat de min, die terugging naar haar familie, hem had meegenomen. Dat kwam zijn moeder goed uit en de min mocht Jonathan voorlopig houden. Mevrouw Swift stuurde hem ook als schooljongen langdurig van huis. Haar zoon zocht de oorzaak van deze geringe belangstelling waarschijnlijk bij zichzelf. Zijn leven lang wantrouwde hij alles wat stinkt en niet voor zichzelf kan zorgen (kinderen, vrouwen, Ieren). Swift is nooit kwaad geworden op zijn moeder, maar over andere vrouwen was hij des te boosaardiger. Ironisch beschrijft Swift de desillusie van de minnaar die zijn geliefde bespiedt (‘Oh Celia, Celia, Celia shits!’). Swift wil er zijn lezers met de neus op drukken dat vrouwelijk schoon een smerige werkelijkheid verbergt. Het is bij Swift vaak dolle pret, maar als je ziet dat hij zelfs in een huwelijksaanzoek moest spreken over hygiëne krijgt zijn obsessie iets treurigs. Niet alleen seksuele intimiteit was een probleem. Swift sloeg ook op de vlucht voor de dood van Stella, de vrouw die misschien het dichtst bij hem stond. Hij meed haar ziekbed en wilde de begrafenis niet bijwonen.
Nokes laat zien dat Swift zowel in zijn privéleven als daarbuiten veel moest missen. Dat maakt de vaak vijandige toon van Swift begrijpelijker. Zijn ironie is een mengsel van agressie en afstandelijkheid. Swift amuseerde zich met grappen ten koste van anderen en met verwarring rond zijn identiteit. In 1708 speelde hij wichelaar om Partridge, de schrijver van een populaire almanak, belachelijk te maken. Hierbij bleek voor het eerst Swifts vermogen om greep te krijgen op het grote publiek. Het pamflet waarin hij de dood voorspelde van deze astroloog (en van andere mensen die Swift niet aanstonden) werd het gesprek van de dag. Men ging zelfs geloven dat de man inderdaad op het aangezegde uur overleed. Partridge stond machteloos tegenover Swifts verbale geweld. Naar hem werd niet meer geluisterd. Voor Swift was zijn succes een bewijs te meer van de menselijke domheid.
Over Swift bestaat de indruk dat hij een vrijdenker was en een bestrijder van de gevestigde orde. Zelf noemde hij zich op zijn grafsteen een kampioen van de vrijheid. Gullivers reizen publiceerde hij anoniem uit angst dat men in de satire een onaanvaardbare politieke stellingname zou lezen of bezwaar maken tegen onzedelijke passages. Oppositioneel was Swift verder als woordvoerder van het Ierse verzet tegen de uitbuiting door de Engelsen. Ook schreef Swift een handboek voor de guerilla van het personeel tegen hun meesters. In zijn Aanwijzingen voor bedienden is te lezen hoe de knecht de vrouw des huizes voor schut kan zetten door op het juiste moment haar po te voorschijn te halen. Dat is de anarchie van de klucht. In werkelijkheid was Swift niet altijd een vrijbuiter. Ondanks zijn successen als schrijver moest Swift zijn brood verdienen met een ambt in de Anglicaanse kerk. Nokes heeft bij Swift geen godsdienstigheid kunnen ontdekken, wel cynisme. Op zijn ironische momenten betoogde Swift dat het christendom maatschappelijk nuttig is, juist als niemand er meer in gelooft. Maar zodra Swift in de rol van geestelijke stapte, maakte zijn lichtvoetigheid plaats voor een kille autoritaire opstelling. Hij preekte om mensen te doordringen van hun plicht (hard werken, niet klagen). Wie het arm heeft, moet de schuld bij zichzelf zoeken. Naastenliefde is niet besteed aan negenennegentig van de honderd bedelaars, die hun lot aan zichzelf te wijten hebben. Dat lijkt op spot met de christelijke leer, maar Swift meende het letterlijk. Even serieus wilde hij bedelaars verplichten een genummerd insigne te dragen dat hun plaats van herkomst aangaf. Dit, gekoppeld aan een reisverbod, moest Dublin bevrijden van het uitschot van andere streken.
Jonalhan Swift