De heilzame overgevoeligheid van Komrij
Lof der simpelheid: waarom men niet van Gerrit Komrij kan houden
Lof der simpelheid Essays door Gerrit Komrij Uitgever: De Arbeiderspers, 208 p., f 29,50
Carel Peeters
Enige tijd geleden schreef K.L. Poll weer eens zo'n indrukwekkende beschouwing eindigend met ‘zes regels’, bedoeld om boven je bed te hangen of in je agenda te plakken. Zo langzamerhand wordt het tijd dat de Vereniging voor Kunsten en Wetenschappen hiervoor speciale prikborden gaat uitreiken, of agenda's met de Wijsheden van K.L. Poll, als daar zijn ‘Wat zich niet laat benoemen, laat zich niet bernoemen’. ‘In elk benoemen zit een scheppend relement’, ‘Wat zich benoemen laat, laat zich op verschillende manieren benoemen.’ Dit zijn geen kinderachtige revelaties die men zomaar met de oude kranten meegeeft. Ze hunkeren naar conservering.
Toch komt het niet door deze prachtige wijsheden, die mij in de toekomst nog veel steun zullen geven, dat ik dat artikel (‘Doen alsof’. NRC Handelsblad 22-1-1988) in mijn herinnering heb opgeslagen. Het begrijpelijke deel ervan was geschreven naar aanleiding van de luxe-verontwaardigingen rond Fassbinder, Heidegger en Huysmans, en Poll nam daarin een standpunt in dat mij wel aanstond, maar dat me ook bekend voorkwam - ik beken het ruitelijk. Hij schreef: ‘De zuiveraars en verbieders richten zich tegen een vijand die niet bestaat, althans hier niet en nu niet. Er is geen sprake van oplevend antisemitisme in Nederland (...) Het lijkt wel of de orthodox gestemde geest behoefte heeft aan vijanden, aan duivels om zijn banvloek over uit te spreken, aan een excuus voor kruistochten.’
Een van die orthodox gestemde geesten bleek, naast Andreas Burnier en George Steiner, Gerrit Komrij te zijn. ‘Gerrit Komrij stuurt week in week uit zijn donderpreken uit het arme Portugal om de Nederlandse samenleving te kapittelen over haar verregaande culturele achterlijkheid.’ Wat hij, Burnier en Steiner aan onheil oproepen en aan ondergang voorspellen ‘klinkt allemaal nogal overdreven en onserieus’.
Dit is nu jammer voor K.L. Poll: als er iemand is geweest die al geruime tijd juist tegen deze ‘kleinschalige’ verontwaardiging over racisme en discriminatie heeft geschreven dan is hef Komrij. Hij schreef er zoveel over dat hij er twee hoofdstukken van samen bijna veertig pagina's mee kon samenstellen in Lof der simpelheid. Daarin staat bijvoorbeeld: ‘Wanneer activisten tegen racisme en discrimatie uit zijn op zulke gemakkelijke successen is het ons goed recht ons af te vragen wat ze zo graag, hetzij in hun hart hetzij in opdracht van hun broodheren, willen verdonkeremanen (...) Ik zou haast gaan twijfelen aan hun goede bedoelingen en hun inzicht in wat ertoe doet en wat niet. Ik zou me afvragen of het ze niet schort aan subtiliteit en relativeringszin.’ Enzovoort, pagina's lang, zodat Het ook K.L. Poll niet kan zijn ontgaan. Maar op het moment suprème van het schrijven van zijn artikel vergat hij het en bestempelde hij Komrij tot een ‘orthodox gestemde geest’. Hij gaat kennelijk van het moderne idee uit dat al het geschrevene eendagsvlieg is en niet herinnerd wordt.
De manier waarop- K.L. Poll het over ‘orthodox’ heeft maakt zelfs de grootste spring-in-'t-veld leerstellig. Je hoeft alleen maar consequent te zijn ini het signaleren van humbug of Poll ‘benoemt’ je tot slachtoffer van de trouw aan jezelf. Wat zich niet laat benoemen, laat zich nog altijd door K.L. Poll benoemen. Het is een interessant thema in verband met Komrij, aangezien hij er nogal consequent in is de balk in zijn eigen ogen voor het voetlicht te halen, opdat zijn lezers niet zouden gaan denken dat hij zo'n rein zieltje heeft. Misschien is het nog wel sterker en gaat Lof der simpelheid voor een goed deel over het vermogen van mensen om hun eigenbelang, sentimentaliteit en opportunisme te verpakken als idealisme en menslievendheid. Het boek gaat in feite over de neiging tot orthodoxie bij een schare ‘bemoeials’ die zich nog nooit iets hebben afgevraagd omtrent hun eigen drijfveren.
Gerrit Komrij, ets van J.T. van Heiningen
De vermeende orthodoxie van Komrij is zo interessant omdat hij zich jarenlang heeft beijverd dat hem niets zou gaan aankleven dat hij er zelf ook niet weer kon afwassen. Dat is voor een columnist met zo'n scherpe tong nogal een opgave omdat zo'n tong onvermijdelijk duidelijke verschillen laat zien, die uiteindelijk een patroon gaan vormen. We zien bij Komrij echter het kunststukje van een radicale columnist die toch niet het slachtofer is geworden van zijn radicaliteit. Hij is een columnist die de spanning erin houdt. Hoe dat kan wordt enigszins verklaard door Lof der simpelheid.
De spanning in Komrijs columns onstaat door de eigenschappen van zijn januskop, waardoor alles twee kanten heeft. Op dat principe berustte zijn vorige boek De gelukkige schizo, waarin hij constateert dat ‘de mens er maar niet aan kan wennen er over één en hetzelfde meerdere, vaak tegengestelde opinies op na te houden - vandaag deze, morgen die (...) Hij kent de mogelijkheid niet om de intense schurkachtigheid van de mens om beurten te bewonderen en te honen.’ Het is een principe met een onzeker effect, omdat het degene die ermee werkt ongrijpbaar maakt: zodra hij van kwaadheid wordt beticht keert hij zijn lachende gezicht toe. Onzekerheid heeft bij Komrij geen negatieve klank en is allerminst een bron van somberheid. Het is een vooronderstelling: ‘We kunnen niet de zekerheden dood verklaren en er onveranderlijk ongelukkig mee zijn.’ Vandaar dat hij zich om de paar weken voor de spiegel zet en de parmantige opinies op losse schroeven zet die zich door zijn afkeer van opinies een weg hebben weten te banen. Wanneer hij ze angstvallig zou koesteren zou de gelijkenis met een van de redders van de mensheid uit zijn gelijknamige toneelstuk zich kunnen opdringen. Om te voorkomen dat hij de hele dag voor de spiegel staat heeft hij zijn zaak op weinig gesteld, op ‘Simpelheid en Trouw’ zoals het in Het helse moeras heet. Dit betekent dat tegenover ‘het parcours van de reus duisternis’ iets kleins en simpels wordt gesteld: ‘de lilliputter rede’.
Die lilliputter heeft al lang geleden bedacht dat het beter is ervan uit te gaan dat de wereld bestaat uit list en bedrog - dan kan het nog altijd meevallen; dat geluk is dat men kan wanhopen en twijfelen; dat cultuur is dat we een deel ervan in ons innerlijk bestrijden met een ander deel; dat de mens van nature xenofoob is; dat idealen bij bemoeials horen en dat ‘wie cultuur voor iets gezonds en smakelijks houdt nooit in zijn eigen innerlijk is afgedaald.’ Bovendien is de gelukkige schizo met zijn januskop bereid de cultuur die hij de ene dag met hand en tand verdedigt de andere dag van zich af te duwen.
Een van Komrijs simpelheden in Lof der simpelheid is dat hij door in de aanval te gaan verdedigt wat hem aan het hart gaat, zonder het te noemen. Het is een bundel waarin hij meer dan anders de even simpele als grote lijnen voor ogen heeft. ‘Grote lijnen’, waren dat niet die dingen waar politici zo verslingerd aan zijn en die door Komrij werden weggehoond? Hier ziet men hoe verraderlijk woorden kunnen zijn, ze kunnen in verkeerde handen vallen. De grote lijnen van politici zijn die van Komrij niet. De grote lijn is dat de mensheid weinig verandert, in tegenstelling tot wat een grote schare tijdgeestduiders wil doen geloven. De verandering van de haardracht zou een fundamentele omwenteling in de maatschappij betekenen, terwijl het de omwenteling van een luciferhoutje is - het ziet er aan de andere kant net zo uit. Het is jammerdal Komrij in zijn filippica tegen deze duiders geen namen noemt van journalisten die er zich aan te buiten gaan. Lof der simpelheid wordt verboden lectuur genoemd voor de ‘post-moderne yuppie’, maar dan zou hij wel bij naam genoemd moeten worden, anders denkt hij dat hij niet bedoeld wordt. De grote lijn loopt ook door de afdeling ‘De vrije jongens van de informatica-maatschappij’, waarin de computerindustrie vergeleken wordt met de wapenindustrie. Hier gaat Komrij op veler tenen staan, want de verdwazing kent op dit gebied zijn grenzen niet.
Het verschil tussen Komrij en andere columnisten van de hardhandige soort (zoals Kousbroek, Brandt Corstius en Blokker) is dat hij ook dichter is. Daardoor is de achtergrondmuziek bij Komrij droeviger en lyrischer. Komrij is onmaatschappelijk, rauw en overgevoelig. Alle stukken in de afdelingen ‘Vijanden in vredestijd’ en ‘Pleidooi voor de rokende racist’ gaan over ‘Reinheidsapostelen van het gebod’ die elke menselijke ondeugd met wortel en tak willen uitrukken of de risico's van het leven zo klein willen maken dat er geen ruimte meer is om te leven. Het zijn vaak kleine dingen waarom het gaat: dat auto's overdag ook hun lichten aan moeten hebben bijvoorbeeld. Komrij's dichterlijke overgevoeligheid maakt zijn grote lijnen dunner en tegelijk kwetsbaarder. Een van zijn simpelheden is dat idealen dekmantels zijn voor het grofste eigenbelang omdat idealisten een grote neiging tot bemoeizucht hebben. Mensen die klagen over de vervaging van de normen krijgen te horen dat het een modieus praatje is omdat de normen nooit zo scherp omlijnd waren voor wie er geen zin in had. Degenen die klagen over de vervaging van de normen zijn dezelfde die ze zo goed weten te omzeilen. En wat gebeurt er als er weer duidelijke normen zijn? Dan zal men ze gebruiken om ze des te beter kunnen negeren. De grote lijn is hier dat Komrij in de tijdgeest niet veel meer ziet dan een slingerbeweging die de slechte inborst van de mens onberoerd laat, die blijft altijd hetzelfde. Daarom is hij zo gevoelig voor eufemismen en gaat hij die met overdrijvingen, met de hyperbool, te lijf. De ‘zorgzame samenleving’ is zo'n eufemisme, aangezien ‘er nog nooit een regering is geweest die zo algemeen en zo openlijk uit bedriegers, zelfverrijkers, lijntrekkers, non-valeurs en beoefenaars van de grote vormen van criminaliteit bestond. Alles wat het rund niet mag lijkt deze herders toegestaan. Je zag zelden zo'n collectie haaiachtgen bij
elkaar.’ Dit is rauw, maar het komt van iemand die zo mijlenver afstaat van politiek dat het belachelijk is om te verwachten dat hij daar met enige redelijkheid - zeg maar op z'n Polls - over zou kunnen denken. Komrijs narrigheid is veel groter dan men wil geloven. Van Komrij kan men niet houden, en wie het wel doet heeft hem niet begrepen.
De titel van deze bundel essays betrok ik op de op de achtergrond aanwezige grote lijnen. Zo eenduidig is het bij Komrij natuurlijk nooit. Het is niet de eerste keer dat hij de lof zingt van de simpelheid. Het kwam al voor in Het helse moeras, in zijn gedichten en in het toneelstuk De redders. Daarin zegt Orpheus, de lyricus, tegen Jezus: ‘Ik kan alle raadsels oplossen, maar niemand vraagt me iets. Ze hebben het zo druk met draven dat ze niet op het idee komen dat ze het ook wel eens op een heel simpele manier zouden kunnen vinden. Door te blijven zitten en naar de doodsfluit te luisteren.’ Die simpele manier is in Lof der simpelheid niet het luisteren naar muziek van de doodsfluit - al staat het ieder vrij die erin te horen - maar een bescheiden pleidooi voor de simpele slaperigheid van Endymion, waardoor er niet nog meer wordt toegevoegd aan het al overbewuste denken van de westerse cultuur. Dat houdt risico's in, omdat we ons dan niet elk moment aan het controleren zijn door middel van de reflectie. ‘Te veel reflectie kan ons verlammen (...) Het is het stadium waarin de naïveteit en het plezier met wortel en tak zijn uitgeroeid.’ Lof der simpelheid begint met een droom waarin de hardhandige essayist zich een kind voelt, ‘ik was enkel een tevreden waterhoofd op een lichaam zonder drift of verlangen’. Hij noemt zich gelukkig. Maar het boek eindigt met iets anders: met een Komrij die zich bewust is van zijn verouderende lichaam, ‘een geval van knarsende welsprekendheid (...) Alles aan me heeft een historie.’ Het was maar een droom van een droevige dichter. Maar met horentjes.
■