De mens achter de romanfiguur
Geloof de schrijver niet als hij voorin zijn boek vermeldt dat ‘elke gelijkenis met personen of gebeurtenissen’ op toeval berust: hij liegt. Dat schrijvers in bijna alle gevallen hun personages stalen uit de familie- en kennissenkring, bracht William Amos op het idee van een ‘wie is wie in fictie’, waarvan Sphere Books nu de paperback-uitgave bracht: The Originals, Who's Really Who in Fiction (614 p., f 29,25). Amos verzamelde 3000 duidelijke gevallen van uit-het-leven-geleende portretten, een onderzoek dat al dadelijk bemoeilijkt werd door de weigering van schrijvers om zelfs maar een percentage toe te geven van de reële stof waar zij hun dramatis personae uit fabriekten. En wat ze gelijk hebben: de romancier is allerminst gevrijwaard van forse schadeclaims als ‘een origineel’ zich onheus geconterfeit vindt. Zelfs in gevallen waar de gelijkenis inderdaad op toeval berust, lopen schrijver of uitgever risico. Uit zelfbescherming raadpleegt Graham Greene daarom vooraf een advocatenkantoor dat telefoongidsen na vlooit om te controleren of zijn fictieve karakters niet toevallig naamgenoten hebben die hetzelfde beroep uitoefenen. Tom Sharpe verzuimde de adresboeken van televisiemaatschappijen na te kijken voor zijn televisiepersoonlijkheid Cuthbert Cuthbertson uit Porterhouse Blue, en werdt prompt voor het gerecht gesleept door BBC-producer Cuthbert Cuthbertson. Het leven van Adrian Mole, lector aan een Londense technische hogeschool, is er sinds de verschijning van Sue Townsends The Secret Diary of Adrian Mole ook niet leuker op geworden. Andersomme gevallen - bestaande personen die zich gevleid voelen door een portret waarin ze zichzelf herkennen - zijn pijnlijker voor de auteur: Balzac beklaagde zich dat zeventig vrouwen zich erop beroemden zijn Fedora te zijn.
Amos' naslagwerk bezit onmiskenbaar amusementswaarde, al appelleerden de uit biografieën verzamelde hapklare brokjes in mijn geval niet aan een zeer diepe behoefte. Leuk om te weten dat Eeyore (Iejoor) écht bestaan heeft en Sir Owen Seaman heette, de morose hoofdredacteur van Punch die als zodanig acht jaar lang Milnes chef was. Dat Mijnheer Pieter Peeperkorn uit de Toverberg een gedeeltelijk portret moet zijn van Gerhart Hauptmann, ‘wiens macht over het geschreven woord hem verliet in de conversatie,’ mag wezen, al herken ik Manns retorisch genie in die omschrijving allerminst. Dat probleem doet zich in zo goed als alle gevallen voor, van baron Charlus (graaf Robert de Montesquiou, kijk ook onder Dorian Gray) tot en met Anna Karenina (gravin Alexandra Tolstoj): men heeft de eer bekend te zijn met de afdruk, niet met het origineel.
DS
Bijdragen op deze pagina van Hans W. Bakx, Atte Jongstra en Diny Schouten.