Armoe en ellende
Over het werkelijkheidsgehalte van de kunst is in de negentiende eeuw veel gediscussieerd. Met het sterk opkomend realisme ontstond ook verschil van opvatting hoe veel werkelijkheid eigenlijk gewenst was in romans, gedichten of beeldende kunst. De gevestigde (conservatieve) pers in de tweede helft van de negentiende eeuw meende dat kunst in dienst moet staan van het behoud en de verhoging van het beschavingspeil van de mens. Die dienstbaarheid kon men praktizeren door een gezond ideaal voor ogen te stellen, goede voorbeelden te laten zien en vooral door een gids te zijn voor de in zedelijk en maatschappelijk opzicht minder ontwikkelden.
Vanuit die gedachte werd bijvoorbeeld Marcelius Emants' roman Juffrouw Lina (1888) door een blad als De Gids afgewezen: hierin werd op realistische wijze een keukenmeid geportretteerd, daar was te weinig verheffends aan. En vanuit diezelfde opvattingen werd het schilderij uit 1858 The Stonebreaker van de Engelse schilder Henry Wallis veroordeeld. Te zien is een man die, uitgeput van het steenhouwen (een baantje voor de armste sloebers), langs de weg is gestorven. Een medewerker van Art Journal had grote bezwaren: ‘We protesteren tegen zijn voortdurende naargeestige keuze van thema's, die vallen buiten de hoogste en heiligste doelen der kunst. (....) Het lijkt droefenis te schenken aan iedereen die er naar kijkt.’ The Stonebreaker is een van de schilderijen die (tot 13 maart) te zien zijn in het Rijksmuseum Vincent van Gogh in de tentoonstelling Hard Times over het sociaal-realisme in de Victoriaanse kunst: een verzameling doeken en gravures die de keerzijde vertegenwoordigen van de veel bekendere werken van de prerafaëlieten. Kunstenaars als Rossetti en Burne-Jones hadden weliswaar grote belangstelling voor het ‘moderne leven’, maar ze lieten zelden armoede en sociale ellende zien. Aan enige idealisering zijn trouwens ook de doeken van de sociaal-realistische Victoriaanse schilders en graveurs niet ontkomen. Aan het afgebeelde leed in werken van Frank Holl, Hubert von Herkomer, Eyre Crowe, T.R. Lamont, Henry Wallis, Luke Fildes et cetera is vaak iets edels gegeven, een toets die juist in de ogen van twintigste-eeuwers deze schilderkunst sentimenteel of larmoyant doet schijnen.
Alleen in historisch opzicht al is het werk van deze vergeten groep Victoriaanse schilders en tekenaars zeer interessant. Dat wordt te meer duidelijk als men de door Julian Treuhertz samengestelde, voortreffelijke catalogus Hard Times. Social realism in Victorian art leest. (Lund Humphries Publishers, 152 p., f 45,-; te koop in het museum.) Treuhertz beschrijft bijvoorbeeld de rol van de geïllustreerde pers in het sociale bewustzijn van de Engelsen. In de jaren zeventig van de negentiende eeuw begonnen kunstenaars van naam de platen te leveren, en in het blad The Graphic verschenen zeer veel prenten met sociale onderwerpen. Sommige daarvan besloegen twee pagina's, een nieuw verschijnsel in die dagen. We vinden een aantal in de catalogus afgebeeld. Bijvoorbeeld een aangrijpende prent van William Small in de serie ‘Heads of the People drawn from life’: een gespannen werkmanskop op het moment waarop hij door twee handen in de kraag wordt gegrepen. Op de prenten in The Graphic en in de bladen die volgden zag de Victoriaanse burger de ellende van de arbeidende klasse door meesterhand verbeeld. Alles was weliswaar nog met een romantisch sausje overgoten en had nog niet het rauwe van later naturalistisch werk, maar het deed langzaam een voedingsbodem ontstaan voor het streven naar hervormingen. Daarbij moet men blijven bedenken dat kunstenaars als Von Herkomer of Fildes zelf geen verklaarde sociaal hervormers waren, net zo min als de redactie van The Graphic: verder dan het signaleren of bestrijden van de symptomen ging men niet. Zo werden gravures in het tijdschrift vaak, zonder dat in artikelen stractureler zaken aan de orde werden gesteld, begeleid door oproepen om geld te storten voor fondsen ter leniging van individuele nood.
In tal van aspecten komt in de catalogus Hard Times een ontwakend sociaal bewustzijn in het Engeland van 1850-1900 naar voren. In aparte hoofdstukken worden landelijke en stedelijke armoede behandeld en Peter Keating beschrijft in zijn bijdrage het veranderende beeld van de armen in het Victoriaanse Engeland. Verder worden relaties gelegd tussen Von Herkomer c.s. en buitenlandse kunstenaars als Doré, Jozef Israels en Van Gogh. Afgezien van alle historische aspecten biedt de confrontatie met de ‘edele’ 19de-eeuwse sociale werkelijkheid, in de catalogus maar natuurlijk ook op de tentoonstelling, bovendien een aardige mogelijkheid om onze twintigste-eeuwse vooroordelen ten aanzien van ‘die larmoyante Victoriaanse prent- en schilderkunst’ eens ernstig te overdenken.
AJ