Tijdschrift
Het winternummer van De Tweede Ronde, achtste jaargang, nr. 4 is voor een groot deel gewijd aan de Italiaanse letteren. Er staan vertaalde gedichten in van een zestal dichters die sinds de oorlog als toonaangevend gelden. Namen als Milo de Angelis, Nanni Balestrini, Giorgio Caproni waren tot dusver in Nederland nagenoeg onbekend. Van Dino Buzzati werden twee verhalen opgenomen die een fantastische of licht surrealistische inslag hebben, waardoor ze op mij een nogal gedateerde indruk maken. Maar misschien komt dat wel doordat de thema's al te bekend zijn: de minister die op zekere ochtend door niemand meer als zodanig herkend wordt en zijn ministerie niet meer mag betreden, en, in het andere verhaal, de man die uit balorigheid meedoet met een kinderspel dat in zijn geest ineens omslaat in bloedige ernst. Aan Buzzati is ook de rubriek ‘Tekeningen’ gewijd; de voorbeelden uit zijn werk beslaan de periode 1924-1970, waarbij mij opvalt dat de vroege tekeningen en schilderijen zoveel aardiger zijn dan de latere die iets gelikts en modieus krijgen. Het mooiste verhaal uit deze Tweede Ronde vind ik dat van Primo Levi: ‘Naar het westen’. Het gaat over twee onderzoekers-biochemici die erachter proberen te komen wat de lemmingen bezielt om zich met tienduizenden tegelijk in zee te storten. Er wordt een stof geïsoleerd, factor L, die in het bloed van alle zoogdieren aanwezig is, maar die de lemmingen ontberen. Er zijn ook mensen met een gebrek aan deze stof (die eigenlijk de overlevingswil in stand houdt), en dat zijn de chronische melancholici en potentiële zelfmoordenaars. Met behulp van factor L kunnen deze personen een ‘normaal’ leven gaan leiden. Het verhaal eindigt even gruwelijk als ingetogen en het was voor mij een eye-opener, omdat ik mijn twijfels had over de zelfmoord van Primo Levi, die vorig jaar in zijn eigen huis in de liftschacht was gesprongen. Ik kon het haast
niet geloven van een man die het concentratiekamp had overleefd en wiens geestelijke kracht zo duidelijk uit zijn boeken naar voren komt. Ik hield rekening met de mogelijkheid dat het misschien toch een ongeluk was (met een defecte lift), dat te snel als zelfmoord werd bestempeld. Na lezing van dit verhaal denk ik dat niet meer, omdat Levi de noodwendigheid van de zelfmoord zo empathisch en tegelijk als iets bijna vanzelfsprekends beschrijft, dat deze geestesgesteldheid hem nader gestaan moet hebben dan ik vermoedde. Ook over zelfmoord gaat het In memoriam dat Duco van Weerlee wijdt aan de eind vorig jaar overleden jonge dichter, tevens redacteur van De Tweede Ronde. Nico Slothouwer. En ook dit is een bijzonder goed stuk, waarin hij de willekeurigheid schetst van de daad, ook al word je ‘van je sokken gespoeld door een existentiële grondzee’. Maar ‘zou er op dat moment iemand hebben aangebeld, dan had hij zich ongetwijfeld verontschuldigd en koffie aangeboden’. Interessant uit de sectie Italiaans is verder nog het essay van Italo Svevo over roken. Met sardonische opgewektheid schetst Svevo het moeras waar de roker in terecht komt als hij nadenkt over de gevaren en het plezier van zijn verderfelijke gewoonte. Svevo gaat liever naar een lezing over de gevaren van het roken dan dat hij er een boek over leest. Bij een lezing mag namelijk niet gerookt worden en dan kun je intussen bedenken dat je ermee ophoudt, maar ‘een boek lezen zonder te roken, dat gaat niet, en een boek lezen tegen het roken terwijl je rookt is niet bepaald een genoegen’. Ook de verderop in het nummer afgedrukte correspondentie tussen Eugenio Montale en Italo Svevo is boeiend. Svevo zit tegen het eind van zijn leven en beleeft een herwaardering van zijn werk. De veel jongere Montale fungeert als steun en toeverlaat.
BR