[6 februari 1988 - Nummer 5]
Ter zake
Diny Schouten
Op verzoek van Ambo-uitgever Ivo Gay herzagen classici Gerard Koolschijn en Nicolaas Matsier hun vertaling van Xenophon's De anahasis (‘De tocht van de tienduizend’), die eerder (in 1971) verscheen in de Fihula-reeks van uitgeverij De Haan/Unieboek. Koolschijn had, na de verramsjing van die uitgave, de rechten teruggevraagd en gekregen. De twee vertalers en hun nieuwe uitgever waren derhalve verbaasd om in de najaarsaanbieding van De Haan een herdruk van hun vertaling aangckondigd te zien. Gay protesteerde bij uitgever Jan Scheffers van De Haan, die moest erkennen dat hij de rechten niet meer bezat. Scheffers beloofde het boek terug te trekken uit de aanbieding. Gay voelt zich gedupeerd nu blijkt dat De Haan tóch aan de binnengekomen bestellingen van boekhandels gaat voldoen: ‘Ze hebben een andere vertaler opgeduikeld en de boekhandels krijgen nu iets geleverd dat ze niet besteld hebben. Bespottelijk, dat er nu twee edities zullen zijn.’ Gay vindt het getuigen van kwade trouw dat in de inleiding van de ‘Unieboek-Xenophon’ staat dat de laatste volledige Nederlandse vertaling van negentig jaar terug dateert, ‘terwijl ze de vertaling van Koolschijn en Matsier nota bene in hun eigen fonds hadden.’ ‘We hebben het boek argeloos aangeboden in de herdruksfeer,’ verdedigt uitgever Scheffers zich. ‘Ons archief is door alle reorganisaties niet helemaal op orde, en de vertaler had inderdaad de rechten. We hebben geprobeerd om tot een akkoord te komen over een beperkte druk, daarom hebben we gezocht naar een andere vertaling. Toevallig werd die ons aangeboden door Marc Moonen, een classicus uit Leuven die er al twintig jaar aan gewerkt
had.’ Scheffers is zich er niet van bewust dat het bestaan van een moderne Xenophon-vertaling uit het eigen fonds in de nieuwe uitgave expres verzwegen wordt, en zijn beloofde navraag dienaangaande bij de vertaler mislukt: Moonen blijkt onbereikbaar. Dat Gay zo op hem gebeten is moet echter andere redenen hebben, weet Scheffers: ‘We hebben zijn backlist-auteur Elisabeth Kübler-Ross gekocht. Dit is ook jammer voor hem, maar wij hadden ook onze verplichtingen tegenover de boekhandel en de boekenclub.’
In het Haagse Letterkundig Museum wordt volgende week een tentoonstelling geopend die gewijd is aan Maarten 't Hart, die - de kwinkslag werd helaas niet vergeten - Waar 't Hart vol van is genoemd werd. De opening, op vrijdag 12 februari, belooft een sterk staaltje van wederzijdse bewondering: Maarten Biesheuvel brengt enkele liederen ten gehore, aan de piano begeleid door Maarten 't Hart, waarna Biesheuvel een verhaal voor zal lezen over ‘zijn Leidse collega’ 't Hart, en 't Hart het zijne over Biesheuvel. Voor zover bekend heeft 't Hart níét de P.C. Hooftprijs gekregen en wordt hij dit jaar geen vijftig maar vierenveertig, waardoor de vraag naar het waarom zich opdringt. ‘Waarom? Nergens om,’ zegt het hoofd tentoonstellingen Murk Salverda luchtig. ‘Tentoonstellingen worden gehouden omdat je een tentoonstelling wilt houden, zo eenvoudig ligt dat.’ Samenwerking tussen het Letterkundig Museum en de sectie Nederlands van de Lerarenopleiding Zuidwest-Nederland bracht vorig jaar reeds een tentoonstelling over Willem Wilmink teweeg; ‘en Maarten 't Hart is eveneens een schrijver die de jeugd tot de vierde klas van het voortgezet onderwijs aanspreekt. Bovendien is hij visueel aantrekkelijk.’ Dat laatste niet zozeer omdat 't Hart bereid was om al zijn babykiekjes af te staan, aldus Salverda. ‘maar vanwege de ratten, regenwulpen en ortolanen in zijn werk. We hebben een aquarium met stekelbaarzen, een opgezette regenwulp, een uil en een ortolaan, én een aanspreker.’
We missen dit jaars Aarts' Letterkundige Almanak, maar die komt heus, verzekert redacteur Dick Welsink, al moeten we nog even geduld hebben: naar schatting tot april. Het thema is deze maal ‘het Betje Wolff-schrikkeljaar’, want Elisabeth Wolff-Bekker stierf precies tweehonderdvijftig jaar geleden. Het schikte bijzonder dat zij een vrouw was, want - niet eerder geweten - ‘een schrikkeljaar is een vrouwenjaar.’ Voor Aarts' Almanak wordt daarom nog kopij ingewacht over veronachtzaamde schrijfsters als Lucretia van Merken, Juliana de Lanoye, Alie van Wijhe-Smeding, Til Brugman, en de heilige Lidwina van Schiedam, voor wie J.K. Huysmans ooit Schiedam bezocht - de verboden Huysmans-tentoonstelling vormt een staartje van de studie die hij van haar maakte. Met de traditie van een adressenlijst van auteurs, tot dusverre de raison d'être van Aarts' Almanak, werd in het Multatuli-jaar 1987 gebroken. De tóén reeds beloofde afzonderlijke uitgave ervan verschijnt nu heus, bezweert Welsink, ‘en we houden ons heel netjes aan de binnengekomen verzoeken van auteurs die vermeld willen worden mei het adres van de uitgeverij.’
Als een wat plotselinge oekaze van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek decreteert haar directeur Henk Kraima dat de term boekenweek niet door anderen dan de CPNB mag worden gebruikt. Ook het woord boekenweekgeschenk valt onder de verordening. Kraima beroept zich erop dat de twee begrippen gedeponeerde namen zijn, en verhinderde met een beroep daarop een ‘Derde Wereld Boekenweek’ in voorbereiding. De ‘claim van de CPNB-advocaat’ die volgens Boekblad zou volgen op onwilligheid, staat er wat barser dan bedoeld, volgens de CPNB-directeur. Boekendag en boekenmaand mogen wél; hoewel het bij gebrek aan een landelijke organisatie van de vrouwenboekenweek het niet tot een werkelijke overeenkomst kon komen, weet Kraima dat een aantal betrokken vrouwenboekhandels overweegt om dit jaar dan maar een vrouwenboekenmaand te organiseren. Veel verschil met de bestaande situatie levert dat niet op: door de wat verwilderde organisatie werd de ‘vrouwenboekenweek’ vorig jaar november in van plaats tot plaats verschillende weken gevierd. De oorspronkelijke initiatiefneemster Rolien Planken, nu niet meer bij de organisatie betrokken, herinnert zich dat de CPNB twee jaar geleden al bezwaar maakte: ‘We hebben er toen in overleg een streepje tussen “vrouwenboeken” en “week” gezet, maar dat zal inderdaad niet zo zijn opgevallen.’
Per paginagrote advertentie in het vakblad voor de boekhandel probeert uitgeverij A.W. Bruna de HH boekhandelaren ertoe te bewegen om een flinke voorraad in te slaan van Erle Stanley Gardners Perry Mason: ‘Perry Mason, de beroemde televisie-advocaat, is weer terug op de tv, denk aan uw voorraad,’ waarschuwt Bruna. Aan de inmiddels zichtbaar ouder geworden Raymond Burr op de fullcolor afgebeelde omslagen van ‘de eerste vier titels’ - De zaak van de zinkende eend, De zaak van de modellen met de lange benen, De zaak van de verdoofde verdachte. De zaak van het dodelijke speelgoed - valt niet op te maken dat het om herdrukken gaat: de verborgen verleiding ligt in de suggestie dat de vier titels aansluiten bij de geheel vernieuwde Perry Masons die de Vara sinds december uitzendt, maar de titels die Bruna uit haar fonds opdiepte hebben op de naam der hoofdpersoon na daar niets mee uit te staan: Burr eiste voor zijn terugkeer een promotie tot rechter, en voor de nu langer durende afleveringen heeft Stanley Gardner niet kunnen tekenen: hij stierf in 1970. Is het geweten bij Bruna - niet te verwarren met de kioskenketen van die naam - wel helemaal gerust? Uitgeefster Marjan van der Beek spreekt elk mogelijk schuldgevoel met kracht tegen: ‘Het is toch een communicatie-gegeven dat wij voor onze promotie kunnen gebruiken? We konden ze moeilijk in twintig jaar oude omslagen brengen, dat doet uitgeverij De Fontein met Raymond Chandler toch ook niet?’