Multatuliaanse flauwsies
‘Aforismen zijn als dromen, als je ze niet onmiddellijk opschrijft, ben je ze voor altijd kwijt,’ noteert Van Straten in het eerste cahier. Het pijnlijke is dat er met de meeste van zijn gedachten niet veel verloren was gegaan als ze niet waren opgeschreven, en het doet afbreuk aan zijn Léautaud-idolatrie dat Van Straten zelfs niet de moeite neemt zijn ‘aforismen’ stilistisch fraai te polijsten. Multatuliaanse flauwsies, is mijn indruk van Van Stratense ‘aforismen’ als: ‘Begrafenisondernemer: van de dood een deugd maken’; ‘De waarheid is dat er geen waarheid is’, of: ‘De mensen boeien mij meer dan de mens, het mensdom meer dan de mensheid.’ Grootvader Van het Reve zou zeggen: ‘Allemaal droossies, allemaal kwakerij van niks.’ Met puns als: ‘Hij is een aanhanger van de Freud-is-dood-theologie’, of: ‘Wat een voldoening voor de gelovigen, dat ook de ongelovigen eraan moeten geloven’ valt, mits ad rem gedebiteerd, in de conversatie nog wel enige goede sier te maken. Reddende planken voor de literaire schipbreukeling zijn ze niet.
Er zijn meer soorten van notities die mij het plezier in De omgevallen boekenkast bederven. De droomverslagen maken je zo ongeduldig als wanneer iemand je per se een film wenst na te vertellen, veel ‘literaire anekdoten’ zijn niet meer dan oude keutels die zich restloos laten vergeten (Den Brabander tegen Roland Holst: ‘Hé Jany, hoe is het nou met een winter aan zee?’. Antwoord van de aangesprokene: ‘Een zomer aan zee is nog veel erger’), en ‘egotistische’ observaties als: ‘Ik heb gemerkt, bij regenachtig weer schrijf ik sneller spontaner dan als de zon schijnt,’ zijn weinig boeiend voor niet-intimi, evenmin als (voor niet-gelovigen) Van Stratens paranormale en psychoanalytische duidingen van dromen, boeken of ontmoetingen.
Wat overblijft is gelukkig toch nog heel wat. In deze krant is eerder geoordeeld dat Van Stratens cahiers ‘fascinerend’ genoemd moeten worden, ‘vooral voor lotgenoten die evenals Van Straten het leven doorlopend als literatuur zien.’ Waar Van Straten schrijft over zijn antiquarische hartstocht, of over zijn onbedwingbare neiging om voor literaire private eye te spelen (het stuk over de leugenachtigheid van Léautauds vrouwelijke Eckermann, Marie Dormoy, is lekker pinnig) is hij sympathiek, onderhoudend, en (zolang het niet zijn merendeels apocriefe ‘literaire anekdoten’ betreft) vol respect tegenover feiten: een beetje een verliteratuurd oud wijf, maar steeds iemand van wie je zou wensen dat hij je leraar was geweest. Zijn credo: ‘Als je iets wilt ontdekken - altijd controleren, altijd collationeren,’ is in elk geval een voorbeeldig imperatief. Er zit niet veel anders op dan om de pedanterie voor lief te nemen. ‘Een omgevallen boekenkast,’ zegt Van Straten het zelf al niet?
■