Exotische kosmetiek
In het kader van een reeks tentoonstellingen in Duitsland rond het thema ‘Het exotische’ is een boek verschenen van de kunsthistoricus Stefan Koppelkamm: Der imaginäre Orient: Exotische Bauten des achtzehnten und neunzehnten Jahrhunderts in Europa (Ernst & Sohn Verlag; 192 p., f 110,-). Het is een voortreffelijk geschreven en dito geillustreerde studie, die aanschouwelijk maakt hoe het Europese bouwen gedurende de voorgaande twee eeuwen ‘oosterse’ invloeden heeft ondergaan. De gebruikte aanhalingstekens corresponderen met het woord ‘imaginair’ in de titel van het boek: Koppelkamm laat zien dat het architectonisch exotisme, door hem omschreven als het bewust en vrijwillig overnemen van stijlkenmerken en motieven als tegengestelde aan assimilatie, een nogal oppervlakkige zaak was. Vele ‘oosterse’ bouwsels in Europa, met name in de achttiende eeuw, waren op het glinsterende zand der verbeelding opgetrokken; pas in de loop van de negentiende eeuw kwamen er nauwkeurige tekeningen van oriëntaalse voorbeelden beschikbaar. In 1830 maakte Frankrijk een begin met het systematisch koloniseren van Noord-Afrika, en in de legertros reisden tekenaars, landmeters en taalgeleerden mee. Het oosten werd op westerse wijze de maat genomen, een jaar nadat Victor Hugo had opgemerkt: ‘Ten tijde van Lodewijk XIV was men hellenist, nu is men oriëntalist.’
Waren de nationale koloniale inspanningen aanvankelijk bepalend voor wat men onder ‘oosten’ en dus ook onder ‘oosters’ verstond (de meeste oriëntaliserende bouwwerken werden door ex-kolonialen in opdracht gegeven), onder invloed van de Wereldtentoonstelling vervaagden die grenzen. Tegelijk ontstond er iets als een consensus over de geschiktheid van een stijl voor een bepaald soort gebouwen: Indisch voor dierentuinen, Egyptisch voor grafmonumenten en bibliotheken, Turks of Moors voor woonhuizen en oorden als koffiehuizen en music-halls. Soms diende het exotische uiterlijk van dergelijke bouwwerken reclamedoeleinden (een fabriek van ‘Oriënt’-sigaretten, een stoombadinrichting) of ging er achter een schrille muzelmansgevel een bleek burgermansinterieur schuil.
Exotisme was voornamelijk een zaak van kosmetiek; voor de religieuze en esthetische denkbeelden die de lokale architecten hadden voorgezeten, toonde men weinig interesse. Pas in de twintigste eeuw zou de oosterse bouwkunst de westerse op een wezenlijke manier beïnvloeden, doordat men haar niet meer louter citeerde, maar haar verwerkte (Wright, Le Corbusier, Kahn). Een en ander doet niet af aan de waarde van Der imaginäre Oriënt, dat mede door de beknopte levenslopen die Koppelkamm van een aantal bouwheren geeft, kleurig licht werpt op enkele minder bekende uitlopers van ‘tropisch Europa’.
HWB
Bijdragen op deze pagina: Diny Schouten, Atte Jongstra, Hans W. Bakx