Vacuüm
De Franse decadenten opereerden als gezegd iets vroeger dan hun Duitstalige collega's. De Duitse decadentie bereikte een hoogtepunt tussen 1890 en 1910. Maar ook na die tijd is zeker nog van decadentie sprake. Rasch rekent bijvoorbeeld volkomen terecht Arthur Schnitzlers late roman Therese (1928) en Joseph Roths Radetzkymarsch (1932) tot de decadente literatuur. Ook bij Gottfried Benn en Ernst Jünger zijn zeker nog sporen van de decadentie aan te treffen. Rasch laat het achterwege om op de hedendaagse Oostenrijkse literatuur te wijzen. Helaas, want bij de grote Thomas Bernhard liggen de decadente motieven toch waarlijk voor het oprapen, en ook Ingeborg Bachmann en Peter Handke hebben in dit opzicht het nodige te bieden. Anderzijds: ‘Dekadent ist schliesslich jeder Poet,’ zoals Karl Kraus zei - al zou ook K.K. hebben moeten toegeven dat er gradaties zijn.
Interessant is de vraag waarom de decadentie juist tegen het einde van de vorige eeuw een hoogtepunt bereikte. Jaap Goedegebuure verklaart dit in zijn recente studie uit het feit dat in de tweede helft van de vorige eeuw in Frankrijk de ‘industriële’ feuilleton-literatuur sterk opkwam, waardoor de ‘schrijver als kleine zelfstandige’ in de verdediging werd gedrukt. Deze eenzijdige sociologische verklaring is in de kritiek terecht aangevallen. Maar noch in de Volkskrant (Arnold Heumakers) noch in NRC-Handelsblad (Henk Pröpper) werd een andere verklaring geopperd. Minder gemakkelijk maakt Rasch er zich vanaf. Hij komt tot de waarschijnlijk enig juiste conclusie door te stellen dat op deze vraag slechts speculatieve antwoorden mogelijk zijn. Eén van die antwoorden zou volgens hem kunnen zijn dat er in Frankrijk na de nederlaag van 1870 tegen Duitsland sprake was van een desillusionistische stemming, enigszins vergelijkbaar met de ondergangsstemming in Oostenrijk-Hongarije vanaf ongeveer 1890, daar vooral veroorzaakt doordat de minderheden in de monarchie naar zelfstandigheid haakten, alsook door de opkomst van het socialisme. Een andere verklaring, die mij nog steekhoudender lijkt, en die overigens ook verdedigd wordt in bijvoorbeeld Schorskes Fin de siècle-Vienna, zou kunnen zijn dat de tijd rond de eeuwwisseling bij uitstek gekenmerkt werd door het ontbreken van vaste normen en waarden. De oude, negentiende--eeuwse zekerheden hadden afgedaan, nieuwe waren er nog niet voor in de plaats gekomen - de psychologie en de filosofie waren net als de literatuur koortsachtig zoekende - en nieuwe zekerheden zouden er zoals we nu weten ook nooit meer voor in de plaats komen. Rasch: ‘Der Einzelne sah sich überfordert durch Verlust der Bindungen und absoluten Gewissheiten und Werte.’ Hermann Broch sprak overigens in dit verband in zijn
opstel Hofmannsthal und seine Zeit heel treffend van een ‘Wertvakuum’ voor de tijd rond de eeuwwisseling.
Ik noemde hierboven Die literarische Décadence urn 1900 een eminente studie die nu al een standaardwerk op het onderhavige gebied genoemd mag worden. Kritiek leveren op zo'n briljante proeve van eruditie en smaak heeft ontegenzeggelijk iets schoolmeesterachtigs. Twee bezwaren wil ik desondanks noemen. Ten eerste: de plaatsbepaling van Goethe als voorloper van de decadente beweging aan de hand van de Venetianische Epigramme vond ik geforceerd en allerminst overtuigend. En ten tweede: de grote theoretische bemiddelaar tussen de Franse en Duitse literatuur van rond de eeuwwisseling, namelijk de Weense criticus-essayist Hermann Bahr, wordt in deze studie waarin toch de beïnvloeding tussen vooral Parijs en Wenen een centrale plaats inneemt opvallend genoeg niet één keer genoemd.
Maar als gezegd: zulke opmerkingen hebben in dit geval iets pedants. Rasch toont zich een groot kenner van de Europese literatuur die ook nog eens trefzeker citeert uit filosofie en psychologie. Zo'n brede aanpak - Rasch is binnen zijn vak een vertegenwoordiger van de ‘Geistesgeschichte’ - houdt het gevaar in van een zekere inexactheid of zelfs zweverigheid, waaraan de auteur echter glansrijk ontsnapt doordat hij regelmatig kleine tekstgedeelten nauwgezet analyseert, soms zelfs woord voor woord. Ten slotte, maar zeker niet in de laatste plaats, is Rasch een uitstekend stilist die, wat onder wetenschappers toch een betrekkelijke zeldzaamheid is, zijn gedachten op een aangename wijze weet te ontvouwen. Iedereen die in de grote literatuur van het fin de siècle geïnteresseerd is zal dit boek moeten lezen.
■