Tijdschrift
De uitgave van Belle van Zuylens brieven aan Constant d'Hermenches onder de titel Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid door Van Oorschot is een van de opwekkendste gebeurtenissen van het afgelopen jaar. Dat er nog meer van zulke schatten moeten zijn leert het speciale nummer van Maatstaf (11/12) dat aan brieven is gewijd. De brieven van Belle van Zuylen gaan over een vriendschap die nooit tot liefde uitgroeide, hoewel het daar wel vaak naar toe lijkt te gaan. De hevigheid van de vriendschap is soms moeilijk van verliefdheid te onderscheiden. In Maatstaf staan twee bijdragen over vriendschappen/liefdes die het ook niet tot vervulling van alle verlangens hebben gebracht: over de brieven van Diderot aan Sophie Volland en van Karl Kraus aan Sidonie Nádherný. Anneke Brassinga schrijft een nawoord bij een brief van Diderot waarin hij bekent tot niets te komen nu de verwachte brief van zijn vriendin maar niet arriveert. Van zijn onrust maakt hij gebruik om haar van alles te vertellen. Dat doet hij in al zijn brieven, waardoor het niet alleen liefdesbrieven zijn, maar ook kronieken en verslagen van zijn doen en laten. Dat de brieven (187 stuks) als een Privé-Domein zullen worden uitgegeven is iets om naar uit te kijken. De satiricus Karl Kraus is nauwelijks bekend als privé-persoon, vandaar dat het mooie artikel van Elke Emrich over zijn jarenlange worsteling om de definitieve geliefde van Sidonie Nádherný te worden een onbekende kant van hem laat zien. Nádherný werd van totale overgave aan hem afgehouden door het onoverkomelijke idee dat zij de familietraditie moest voortzetten en moest trouwen met iemand van adel. Dit is nog maar één van de redenen; Elke Emrich suggereert terughoudend dat ook Rilke haar van een verbintenis heeft afgehouden en dat haar waarschijnlijke frigiditeit eveneens een obstakel is geweest. Andreas Oosthoek
beschrijft de gang van zaken rond de brieven en documenten van de dichter Martinus Nijhoff en publiceert een deel van de brieven die bewaard zijn gebleven aan zijn vrouw A.H. Nijhoff (met wie hij niet leefde, omdat ze zich allebei te onafhankelijke naturen vonden). Het zijn brieven uit de jaren twintig als Nijhoff in Parijs verblijft en daar onder meer Gide ontmoet. Ook iets waarvan te hopen is dat er ooit een deel Privé-Domein aan zal worden gewijd is de correspondentie van de achttiende-eeuwse filosoof Georg Lichtenberg, over wie Ronald Jonkers schrijft. Lichtenbergs ideeën kregen lang niet altijd vorm in filosofische beschouwingen, maar in aantekeningen, aforismen en artikelen. Ook in zijn brieven is deze natuurkundige de levendigheid zelf; hij schreef ze met animo en in grote aantallen (van de naar schatting vier- of vijfduizend zijn er zestienhonderdvijftig bewaard gebleven). Mels de Jong heeft het over Paul Léautaud als briefschrijver en herinnert aan de brieven die hij wisselde met zijn moeder, die hem direct na zijn geboorte verliet en die hij (na enkele vluchtige eerdere ontmoetingen) als negentienjarige terugzag. De brieven die ze daarna wisselden hadden zo'n amoureuze toon dat ze van twee geliefden zouden kunnen zijn. Toen zijn moeder zich daar op een dag van bewust werd brak ze de correspondentie af en wilde ze haar brieven terug hebben. Het is niet eenvoudig om zoveel goed geschreven bijdragen te verzamelen over schrijvers van brieven. Dit nummer van Maatstaf (dat verder nog over de brieven van Madame de Sévigné, Theodor Storm, Friedrich Hebbel, Jan Romein, Pieter Geyl, Rahel Varnhagen, Carel Dinaux en Thomas Mann, Theodor Fontane, Félicien Rops, Jeroen Brouwers en Lodewijk van Deyssel handelt) is de best gelukte tijdschriftaflevering van het afgelopen jaar, de f 36.50 alleszins waard.
CP